ZOMEREN, Johannes Nicolaas van

Johannes Nicolaas van Zomeren

(roepnaam: Jan), vakbondsman en voorzitter van het Nationaal Arbeids-Secretariaat, is geboren te Amsterdam op 21 februari 1848 en aldaar overleden op 31 augustus 1902. Hij was de zoon van Johannes van Zomeren, metselaar, en Maria de Ruiter, dienstbaar. Op 21 juni 1871 trad hij in het huwelijk met Geertrui Alida van der Groep, met wie hij vijf dochters en zes zoons kreeg.

Van Zomeren stamde uit een streng katholiek milieu. Hij werd geboren in de Looiersdwarsstraat. Het gezin Van Zomeren was kort daarvoor van Breda naar Amsterdam verhuisd. Al op tienjarige leeftijd ging hij met zijn vader op pad om het vak van metselaar te leren. Zijn jeugd bracht hij door in Amsterdam, Zaandam en Nieuwer-Amstel. In 1873 leerde hij H.J.G. Jansen van Galen kennen, een vakgenoot die lid was van de Vrijdenkersvereniging 'De Dageraad' en van de Eerste Internationale en die een belangrijke rol in zijn politieke ontwikkeling zou spelen. Van Zomeren stond volgens Van Galen aanvankelijk nog sterk onder invloed van het orthodoxe hervormde milieu waarin hij was opgegroeid. Hij voelde volgens hem wel aan dat er maatschappelijke wanverhoudingen bestonden maar wist deze aanvankelijk nog niet te duiden. Van Galen nam Van Zomeren in 1879 mee naar de eerste openbare bijeenkomst van de Sociaal-Democratische Vereeniging in het gebouw van de Amsterdamsche Werkmansbond. Het lukte hem vooralsnog niet Van Zomeren tot socialist te maken en hun vriendschap bekoelde. Jansen van Galen gaf de hoop echter niet op en liet trouw Recht voor Allen bij Van Zomeren in de bus doen. Waarschijnlijk in 1884 werd Van Zomeren lid van de Sociaal-Democratische Bond (SDB).

Enkele jaren later werd Van Zomeren actief in de vakbeweging. In 1887 werd hij lid van de Metselaars- en Opperlieden-Vereeniging 'Vrijheid en Recht' en in 1891 was hij voorzitter van de daaruit voortgekomen Kalk- en Steenbewerkersvereeniging 'Door Verbroedering Verbetering' in Amsterdam, die op dat moment zeventig leden telde. Zijn activiteit in de vakbeweging had tot gevolg dat hij moeilijker werk vond, dat zijn kinderrijke gezin af en toe honger leed en dat hij niet alleen door de patroons maar ook door collega's werd gemeden. Als voorzitter van de Kalk- en Steenbewerkersvereeniging verscheen Van Zomeren in 1891 voor de enquêtecommissie die onderzoek deed naar de arbeidsomstandigheden in Nederland. Hij was op dat moment ploegbaas en verdiende 25 cent per uur. Hij werkte gemiddeld van 5 uur 's ochtends tot 8 uur 's avonds, met een uur middagschaft en daarna nog eens een halfuur pauze. Zijn optreden voor de commissie bood naast veel informatie over de werkomstandigheden van metselaars tevens inzicht in de opvattingen van Van Zomeren. Hij bepleitte de tienurige werkdag en keerde zich tegen het stukloonstelsel, dat volgens hem tot knoeiwerk leidde en de arbeiders onnodig opjaagde. Hij toonde zich een tegenstander van de in die dagen opkomende revolutiebouw, die niet alleen slechte huizen opleverde door het gebruik van goedkoop materiaal maar ook verantwoordelijk was voor veel ongevallen. Van Zomeren was een voorstander van verzekering tegen ongelukken. De opleiding tot metselaar noemde hij treurig, omdat jonge metselaars de ambachtsschool niet bezochten. Hij bepleitte een arbeidsverbod tot zestien jaar. Hij toonde zich een fel tegenstander van drankgebruik en van uitbetaling van loon in kroegen. Hij constateerde dat de kloof tussen arbeiders en patroons de laatste tien jaar groter was geworden door de toenemende bewustwording der arbeiders.

In de winter van 1893-1894 was Van Zomeren lid van een door de SDB geïnspireerd Comité tot leiding van betoogingen van werkeloozen. Hij ging daartoe met anderen op audiëntie bij de Amsterdamse burgemeester. Het brengen van vakorganisatie onder de metselaars, die in kleine ploegen werkten en nogal eens van baas wisselden, bleek een moeilijke opgave. Mede door zijn inzet en die van zijn vriend en vakgenoot J.J. van Veelen, voorzitter van de Amsterdamse SDB, werd in 1894 in die stad weer een vakvereniging voor metselaars opgericht, opnieuw 'Door Verbroedering Verbetering' geheten. Van Zomeren werd voorzitter. Na het tenietgaan van de Kalk- en Steenbewerkersbond beijverde Van Zomeren zich voor de oprichting van een Algemeene Nederlandsche Metselaarsbond, die in 1897 tot stand kwam. Van Zomeren was ook daarvan (tot 1900) voorzitter, daarna commissaris. Op de jaarvergadering van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) in februari 1896 werd Van Zomeren - afgevaardigde bij die organisatie van de sinds begin 1895 aangesloten Kalk- en Steenbewerkersbond - gekozen tot voorzitter als opvolger van de meubelmaker P. Wouters. G. van Erkel, met wie hij de komende jaren het gezicht van het NAS zou vormen, werd benoemd tot secretaris. Zijn functie voerde hem naar alle hoeken van het land om organisaties op te richten, vergaderingen toe te spreken en stakingen te leiden. Van Zomeren toonde zich een competent stakingsleider. Door zijn optreden verliep de metselaarsstaking van april 1899 in Vlissingen succesvol. Stakingsleider M.A. Bil betitelde hem bij die gelegenheid als 'onzen altijd en immer beminden, geslepen tacticus'. Toen begin 1900 de matrozen en stokers op de mailboten in staking gingen, reisde Van Zomeren opnieuw naar Vlissingen, nu met minder succes. In Gorinchem keerde hij kort na een gewonnen staking op een lompenfabriek op verzoek van de directie terug, omdat de arbeiders opstandig bleven. Van Zomeren legde de arbeiders uit dat zoiets niet kon en dat ze, wanneer er weer een staking uitbrak, niet op steun van het NAS hoefden te rekenen.

Van Zomeren vond solidariteit minstens zo belangrijk als hechte organisatie. In zijn eigen Metselaarsbond keerde hij zich met succes tegen het voorstel, een Bondsweerstandskas op te richten. Daar was volgens hem het NAS voor. Desondanks richtte de afdeling Amsterdam een dergelijke kas op. Bang voor het groeien van de afstand tussen bestuurders en leden accepteerde Van Zomeren in 1900 schoorvoetend een salaris van zestien gulden in de week en een 'vrije woning' voor zijn tot dan toe onbezoldigde functie. Hij sprak de vrees uit niet langer degene te zullen blijven die hij was. In de richtingenstrijd binnen de vakbeweging stelde Van Zomeren zich gematigd op. Hij komt naar voren als een typische 'vakverenigingsman', een man van de praktijk en gemoedelijk in de omgang. Bij de discussies over de richting van het NAS hield hij zich meestal op de achtergrond en liet hij het woord aan secretaris Van Erkel. Dat was ook zo op het reorganisatiecongres van het NAS in 1901. Hij opende het congres met het verzoek de discussies kort en zakelijk te houden, omdat men bijeen was gekomen om de belangen van de vakarbeiders in Nederland te bespreken. Het typeerde hem als een voorzitter die trachtte boven de partijen te staan en de vakbeweging bijeen te houden. Slechts een enkele maal greep hij in, door sprekers te wijzen op beledigende opmerkingen.

De partijpolitieke positie van Van Zomeren is moeilijk te bepalen. Van zijn tijdgenoten rekende F. Domela Nieuwenhuis hem tot de vrije socialisten. H. Heijermans rekende hem - 'Tamelijk groot en eveneens breedgeschouderd, met een ietwat boven zijn menigte uitstekend rond-roodgetint gelaat en een joviale uitdrukking in zijn glinsterende oogen' - tot 'de ook-goed-meenende, eerlijke nuchtere werkmanstypen der oude partij'. A.M. Reens rekende hem niet tot de socialistische beweging: 'heel zijn natuur was er voor aangelegd om de ziel te zijn van eene organisatie, die haar weg, roeping en toekomst moest zoeken tusschen twee elkaar vinnig bestrijdende vooruitstrevende fracties'. Van Zomeren had in elk geval weinig op met de SDAP, die nogal eens de aanval op het NAS opende. Door de richtingenstrijd binnen het NAS raakte Van Zomeren enigszins verbitterd en liet zijn gemoedelijkheid hem nog wel eens in de steek. Gezien de voortdurende kritiek en de verdachtmakingen vanuit de SDAP dreigde hij in de zomer van 1902 samen met Van Erkel en J.W. Bonnet zelfs met aftreden.

Van Zomerens plotselinge dood in augustus 1902 riep veel emoties op. Hij was op weg naar een vergadering in Utrecht om in debat te gaan met de SDAP'er L.M. Hermans, toen hij op station Muiderpoort door een hartverlamming werd getroffen. Toen bleek hoe algemeen waardering bestond voor zijn persoonlijkheid en welke grote populariteit hij genoot. Het Volksdagblad bracht het bericht van zijn overlijden op een zwartomrande voorpagina. In vrijwel alle bladen van de vakbeweging verschenen necrologieën, waarin Van Zomeren werd herdacht als een bijzondere, sympathieke figuur aan wiens goede trouw vriend noch vijand ooit had getwijfeld en die onder beide groeperingen grote achting genoot. Het Volk noemde hem een man die zich met ijver had gegeven aan de vakorganisatie. Al had hij die in de ogen van de sociaal-democraten op verkeerde wegen geleid, 'trots alles was hij een van hen die streden voor de ontvoogding der arbeiders'. Deze zinsnede was voor het NAS de reden om de kopstukken van de Amsterdamsche Bestuurdersbond en de SDAP uit te sluiten van de begrafenis. Die begrafenis, op 5 september, was een massaal gebeuren. Het aantal deelnemers werd geschat op drieduizend, tachtig organisaties waren in de stoet vertegenwoordigd en veertig vaandels werden meegevoerd. Een twintigtal kransen tooide de kist, die door vakgenoten werd gedragen. Vanuit zijn woonhuis in de Wijttenbachstraat voerde een lange route de stoet door het centrum van Amsterdam naar het kantoor van het NAS aan de Rozengracht. Duizenden mensen stonden langs de route om 'Ome Jan' een laatste groet te brengen. Op het kerkhof Vredenhof herdacht een lange rij sprekers, onder wie Domela Nieuwenhuis en Van Erkel, de overledene. Op tweede Pinksterdag 1903 werd op zijn graf een monument geplaatst.

Literatuur: 

Enquête gehouden door de Staatscommissie, benoemd krachtens de wet van 19 januari 1890. Tweede afdeling: Amsterdam (z.pl. z.j.) 395-402; Scipio (= H. Heijermans), 'Silhouetten uit de arbeidersbeweging' in: De Jonge Gids, 2 (1898-1899) 711-718; 'Jan Nicolaas van Zomeren' in: Correspondentieblad van het Nationaal Arbeids-Secretariaat in Nederland, 2 (1902), nr. 1, 1; H.J.G. Jansen van Galen, 'Een nabetrachting aan mijn helaas te vroeg ontslapen vriend en vakgenoot Jan Nicolaas van Zomeren' in: De Metselaar, 1.12.1902; J. Oudegeest, De geschiedenis der zelfstandige vakbeweging in Nederland I (Amsterdam 1926); B. Altena, Een broeinest der anarchie (Amsterdam 1989); M. Buschman, Tussen revolutie en modernisme. Geschiedenis van het Nationaal Arbeids-Secretariaat in Nederland 1893-1907 (Den Haag 1993) 111-113.

Portret: 

Johannes Nicolaas van Zomeren, IISG

Handtekening: 

Huwelijksakte Van Zomeren/Van der Groep dd 21 juni 1871. Reg. 5, fol. 78; akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Johan Frieswijk
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 7 (1998), p. 268-271
Laatst gewijzigd: 

10-09-2015 (C. Bonnet verbeterd in J.W. Bonnet)
01-04-2024 (beroep moeder toegevoegd)