SCHEPS, Johannes Hermanus

Johannes Hermanus Scheps

(roepnaam: Johan), sociaal-democratisch publicist en Tweede Kamerlid voor de PvdA, is geboren te 's-Gravenhage op 13 juli 1900 en overleden te Utrecht op 3 oktober 1993. Hij was de zoon van Nicolaas Scheps, sigarenhandelaar en huurophaler, en Wilhelmina Cornelia Stoel.
Pseudoniemen: Resocidem, Jelle Harmen Schepers, Pieter Boon, Darshan, G.K., Jan Ronduit, (Johan) Herman Schuurman, Protestant.

Scheps werd geboren in de Haagse schilderswijk, als vierde in een gezin van acht kinderen. Zijn vader had verschillende, zeer bescheiden baantjes. Hoewel het gezin niet tot de allerarmsten gerekend kon worden zat er voor Scheps niet meer in dan lagere school. Hij ging werken bij een lijstenmaker en leek voorbestemd voor een onopvallend arbeidersbestaan. Gedreven door honger naar kennis schoolde hij zichzelf en wist na enige jaren een kantoorbaantje te bemachtigen. Afkomstig uit een antirevolutionair milieu had hij grote belangstelling voor godsdienstige en maatschappelijke vraagstukken. Hij sloot zich aan bij de Gereformeerde Jongelingsvereeniging en leerde hier debatteren. Vanaf 1919 trad hij veelvuldig op als spreker voor de Haagse Stadszending Immanuel. Tot aan de Tweede Wereldoorlog zou het evangelisatiewerk het grootste deel van zijn aandacht en energie opeisen. Van 1923 tot 1928 was hij als gereformeerde zendeling actief in Vlaanderen, een ervaring die niet alleen zijn ogen opende voor het nationalisme als niet te verwaarlozen maatschappelijke kracht, maar die tevens zijn antiroomse gevoelens verder aanscherpte. In Nederland trad Scheps vooral op als spreker van de Protestantse Debat Klub van Th. Inden, een man met wie hij bijna vijftig jaar nauw zou samenwerken. De nimmer gehuwde Scheps, die als full-time propagandist en publicist een zeer bescheiden inkomen had, zou bovendien jarenlang inwonen bij het echtpaar Inden. In 1926 brak hij, naar aanleiding van de kwestie-Geelkerken, met de Gereformeerde Kerken maar trad, in tegenstelling tot de meeste gereformeerden die toen opstapten, niet toe tot de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband. Twee jaar later trad hij toe tot de Hervormde Kerk.

In politiek opzicht voelde Scheps zich naar eigen zeggen al vanaf 1918 aangetrokken tot de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), maar het in zijn ogen ondemocratische optreden van P.J. Troelstra in november van dat jaar vormde een beletsel om zich aan te sluiten bij deze partij. In plaats daarvan werd hij lid van de Christelijk-Sociale Partij van A.R. van de Laar. Ook was hij actief in de Nederlandsche Vereeniging van Christelijke Kantoor- en Handelsbedienden. Scheps' voornaamste bezwaar tegen de SDAP, uiteengezet in zijn brochure Het Mammonisme in de Christelijke Vakbeweging (Borculo 1922), was de 'verderfelijke leer van de klassenstrijd'. Dit was er tevens de oorzaak van dat hij niets voelde voor de orthodox-protestantse Bond van Christen-Socialisten. Ook bij de - overwegend vrijzinnig protestantse - religieus-socialisten rond het blad De Blijde Wereld en zijn opvolger Tijd en Taak zou hij zich als protestant nooit thuisvoelen. In 1931 werd hij alsnog lid van de SDAP, waarin hij onmiddellijk actief werd. In 1933 werd hij voorzitter van de afdeling Den Dolder, twee jaar later werd hij gekozen in de gemeenteraad van Zeist, waarin hij tot 1970 zitting zou hebben. Tevens was hij voorzitter van de plaatselijke afdeling van het Instituut voor Arbeiders-Ontwikkeling. Hoewel hij op SDAP-congressen soms van zich liet horen, speelde Scheps vóór de Tweede Wereldoorlog op landelijk niveau geen rol in de partij. Wel genoot hij bekendheid als onvermoeibaar spreker, propagandist en schrijver van talloze artikelen en brochures, waarbij hij nogal eens standpunten verkondigde die indruisten tegen wat sociaal-democraten in de regel dachten. Zo hechtte hij grote waarde aan de nationale identiteit, lang voordat de SDAP hier aan toe was. In sociaal-economisch opzicht stond hij een radicale koers voor en zou hij altijd blijven vasthouden aan de eis tot socialisatie, zoals de partij en het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV) in 120 hadden geformuleerd. In Kan een kristen sosialist zijn? (Amsterdam 1933) verweet hij de partijleiding dat deze 'in reformistische gelatenheid' willoos meedeinde op de golven van het kapitalisme en uitsluitend geïnteresseerd was in het verwerven van een parlementaire meerderheid. Hoewel hij kritisch stond tegenover de praktijk van het parlementarisme tijdens het interbellum, was Scheps een overtuigde democraat. Wel waarschuwde hij voor 'democratisme', waarbij iedereen over alles kon meebeslissen. Dit soort basisdemocratie zorgde er volgens hem bijvoorbeeld voor dat in de Gereformeerde Kerken theologische conflicten op de spits werden gedreven, zodat schisma's onvermijdelijk waren. Zijn grootste 'bête noire' was het rooms-katholicisme. Dit was in zijn ogen een veel groter gevaar voor de democratie dan het communisme, waar hij ook al niets van moest hebben. Onvermoeibaar trok hij in de jaren dertig ten strijde tegen machtsmisbruik van de katholieke kerk. Zo reisde Scheps het hele land door om de zogenaamde 'Bossche rechtszaak' onder de aandacht te brengen. Het ging hierbij om een vrouw wiens kinderen uit haar eerste huwelijk onder toezicht van de voogdijraad waren geplaatst, omdat zij van haar tweede man gescheiden was en voor de derde maal getrouwd was. Samen met de communistische advocaat Simon de Jong kreeg Scheps het voor elkaar dat de vrouw in de ouderlijke macht hersteld werd. Verder ging hij vele malen het debat aan met bekende vrijdenkers als J. Hoving en A. Constandse. Maar toen in 1937 de zendvergunning van de Vrijdenkers Radio Omroep dreigde te worden ingetrokken, werd Scheps voorzitter van het actiecomité dat dit, zonder succes, trachtte te voorkomen.

Na de capitulatie in mei 1940 was Scheps zeer ontgoocheld door de aarzelende houding van de SDAP-leiding. Omdat duidelijke richtlijnen uitbleven ging hij zelf op onderzoek uit en bezocht onder meer W.H. Vliegen. Met diens advies dat getracht moest worden het partijapparaat zo lang mogelijk te behouden, was hij het absoluut niet eens. In de tweede helft van 1940 publiceerde hij onder eigen naam een hele reeks brochures waarin hij van leer trok tegen de Nationaal-Socialistische Beweging, de Nederlandsche Unie, het Nationaal Front en de Nederlandse Socialistische Werkgemeenschap (NSWG) van de voormalige SDAP-propagandist Tj. van der Zee. In deze pamfletten riep hij op om zich niet aan te passen aan de 'nieuwe orde'. Van pogingen om het politiek bestel te hervormen of het propageren van socialistische maatregelen kon volgens Scheps geen sprake zijn zolang Nederland door Duitsland werd bezet. Vandaar ook dat hij in Het NVV in de branding (Den Dolder 1941) pleitte voor een volkomen leegloop van de vakbeweging. Scheps, die inmiddels in contact was gekomen met Koos Vorrink en de groep rond Het Parool, werd door zijn openlijk protest al spoedig door de Duitsers gezocht. Met grote tegenzin nam Scheps, die de vijand met open vizier wilde bestrijden, een andere identiteit aan. Als een soort handelsreiziger in geestelijke weerbaarheid trok hij het hele land door, sprak op ontelbare huiskamerbijeenkomsten en schreef en distribueerde tal van vlugschriften. In februari 1944 werd hij, bij toeval, in de trein gearresteerd. Als hij bereid was een verklaring te tekenen dat hij niet meer zou publiceren zou hij er met een lichte straf afkomen, zo werd hem meegedeeld. Scheps weigerde te tekenen. Hij wilde tegen de Duitsers blijven schrijven, en liegen mocht nu eenmaal niet. Van april 1944 tot februari 1945, toen hij via een corrupte kampfunctionaris vrijkwam, zat Scheps in het Polizeiliches Durchgangslager in Amersfoort. Tijdens de bezetting werd er onder sociaal-democraten een debat gevoerd over de vraag welke koers de partij na de oorlog moest gaan varen. In zijn eind 1942 geschreven brochure Over de mogelijke ontwikkeling van de SDAP tot breede Volkspartij (Den Dolder 1945) sloot Scheps aan bij de ideeën van Vorrink en pleitte hij ervoor dat de SDAP contact zou zoeken met de Vrijzinnig-Democratische Bond, de Christelijk-Democratische Unie, progressieve CHU-jongeren en verder met iedereen die een socialistische en democratische politiek voorstond.

Na de bevrijding werd Scheps in de noodgemeenteraad van Zeist tot wethouder van sociale zaken gekozen, een functie die hij een jaar bekleedde. In september 1945 kwam hij in het partijbestuur van de SDAP. Tevens maakte hij deel uit van de Ereraad van de partij, die het oorlogsverleden van verschillende partijgenoten moest beoordelen. Over de wijze waarop, vanaf de zomer van 1945, het idee van een brede volkspartij gestalte kreeg, en wat zou leiden tot de oprichting van de PvdA, was Scheps allerminst enthousiast. Niet alleen het socialisme werd in zijn ogen te veel uitgehold, ook de invloed van mensen met een discutabel oorlogsverleden als P.J. Oud en Geert Ruygers stuitte Scheps zo tegen de borst dat hij zijn activiteiten voor de partij enige tijd opschortte. Vorrink wist hem er echter van te weerhouden om met de partij te breken en al spoedig vervulde Scheps tal van functies. Hij werd een van de partijsecretarissen, lid van de Tweede Kamer en secretaris van de Protestants-Christelijke Werkgemeenschap (PCWG) binnen de PvdA. Als Kamerlid gold hij als een van de beste sprekers. Wanneer hij het woord voerde kwamen alle bodes van de Tweede Kamer luisteren. In de PvdA-fractie nam hij herhaaldelijk een afwijkend standpunt in, zoals in de slepende kwestie Nieuw-Guinea en het vraagstuk van de grenscorrecties. Tevens behoorde hij tot de felste bestrijders van het communisme. Toen in 1951 de communistische wethouders van Finsterwolde uit hun functie werden gezet, pareerde Scheps de felle protesten van de Communistische Partij in Nederland niet alleen in het parlement, ook reisde hij af naar Groningen om ter plekke onderzoek te doen en met de communistische fractievoorzitter, Henk Gortzak, in debat te gaan. Tot grote woede van de communisten vergeleek Scheps Finsterwolde met nazi-Duitsland. Omdat hij vond dat de PvdA in de jaren vijftig en zestig zich steeds verder verwijderde van de oude socialistische idealen, zag hij aanvankelijk wel iets in Nieuw Links. Al spoedig distantieerde hij zich echter van deze beweging omdat zij te veel koketteerde met communistische regimes, er bedenkelijke basisdemocratische opvattingen op nahield, en gedomineerd leek te worden door ordinaire baantjesjagers. Meer nog dan door deze jongeren werd zijn toorn gewekt door de manier waarop leden van de partijtop, die inhoudelijk ver van Nieuw Links afstonden, zich omwille van de macht aanpasten aan de nieuwe tijdgeest. Bovenal voelde hij zich gekrenkt door de wijze waarop de partijleiding eind 1964 de invloed van de levensbeschouwelijke werkgemeenschappen drastisch had verminderd. In 1967 werd hij wegens zijn leeftijd niet meer verkiesbaar gesteld voor de Tweede Kamer. Zijn energie richtte hij toen volledig op de Zeister gemeentepolitiek, waarbij hij van 1966 tot 1970 wethouder van onder meer huisvesting, onderwijs en jeugdzaken was. In 1970 stelde hij zich niet meer herkiesbaar voor de gemeenteraad, omdat de afdeling hem op de vierde plaats van de kieslijst wilde zetten. Na zijn afscheid van de actieve politiek bleef de kleurrijke en gedreven Scheps actief als spreker en publicist, en richtte hij de Algemene Vereniging voor Democratie en de Stichting Inden-Reiss-fonds op. De laatste organisatie heeft als doel de bevordering van de studie naar het verzet tegen dictaturen. De scriptieprijs die is ingesteld is, na diens dood in 1993, genoemd naar Scheps.

Archief: 

Archief J.H. Scheps in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens2, 327-328).

Publicaties: 

Is godsdienst privaatzaak? (Amsterdam 1918); Materialisme en levensinzinking (z.pl. 1926); Slavendienst of heldendom? (Amsterdam 1926); Nationalisme en arbeidersbelangen (Amsterdam 1926); Wat Rooms Vlaanderen ons te zeggen heeft (z.pl. 1926); Bijbel, vrijdenken en vrij-denken (Amsterdam 1928); De belangen van het proletariaat en het nationaal gevoelen (Rotterdam 1928); Aristokraties en demokraties kristendom (Amsterdam 1928); Bruintje Beer en Vosje Loos (Amsterdam 1930); Rooms Recht of Nederlands Recht (Amsterdam 1930); Priester-terreur (Amsterdam 1931); Roomse Straatterreur, maar Amsterdam ligt niet in Limburg (Amsterdam 1931); Om de Internationale Socialistische Volkerengemeenschap (Den Dolder 1928); Om het recht van den wijden aether (Den Dolder 1939); Ir. A.A. Mussert door De Waag gewogen (Den Dolder 1940); Het misverstand der Ned.Soc.-Werkgemeenschap (Den Dolder 1940); Krachten die onsterfelijk zijn (Den Dolder 1940); Een woord tot onze weifelende en aanpassende landgenoten (Den Dolder 1940); Een ernstig woord aan de leden van de gemeenteraden in Nederland (Den Dolder 1940); Ons zelf zijn en blijven (Den Dolder 1940); Vrijheid en volkseer (Den Dolder 1940); Persdans der Charlatans (Den Dolder 1941); Eer en ideaal (Den Dolder 1941); Politieke catechismus (z.pl. z.j.); Sociaal-Demokratie en Communisme (z.pl. 1945); Om de toekomst van de Sociaal-Demokratie (z.pl. 1945); Plaats en taak van de illegale beweging na den oorlog (z.pl. 1945); De groote kuisch (Den Dolder 1945); Christendom en politiek (Den Dolder z.j.); (met G.E. van Walsum, W. Banning, J.J. Buskes) Kan een christen lid zijn van de Partij van de Arbeid? (Amsterdam 1947); 'De verhouding van de Partij van de Arbeid tot de Communistische Partij Nederland' in: De plaats van de PvdA in het staatkundig leven (bijvoegsel bij Socialisme en Democratie, 1956); Afscheid als bestuurder van de partij (z.pl. 1965); Het progressieve als waardeloze pronk (Apeldoorn 1971); Kink in de kabel (Apeldoorn 1972); Twaalf over drie (Apeldoorn 1972); Scheps inventariseert I (Apeldoorn 1973); Scheps inventariseert II (Den Dolder 1976); Verenigd Europa als gemeenschap van vrije volken (Leeuwarden 1981); Ruim 2000 huwelijken voltrokken (Utrecht 1988).

Literatuur: 

H.M. Ruitenbeek, Het ontstaan van de Partij van de Arbeid (Amsterdam 1955); F. de Jong Edz., Om de plaats van de arbeid (Amsterdam 1956); M. Braun, De regeringscommissaris in Finsterwolde (Amsterdam 1975); M. Blom, A. Peek, De Protestants-Christelijke Werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid 1946-1956 (doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Utrecht 1979); C. van Esterik, Nederlands laatste bastion in de Oost (Baarn 1982); J. Jansen van Galen, Ons laatste oorlogje (Weesp 1984); D. Pasman, Johannes Hermanus Scheps in SDAP en PvdA 1930-1950 (doctoraalscriptie Vrije Universiteit Amsterdam 1984); C.H. Wiedijk, Koos Vorrink (Groningen 1986); H. Schippers, Zwart en Nationaal Front (Amsterdam 1986); 'Ik ben niet socialist omdat het komt, maar opdat het kome' in: Elsevier, 7.7.1990 (interview); M. van Amerongen, 'De beste zeepkistspreker van Nederland' in: De Groene Amsterdammer, 29.8.1990; Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945 III/B (Nijmegen 1992); M. Koolhaas, 'Koude oorlog in Finsterwolde' in: H. Olink (red.), Wat was de vrede mooi toen het nog oorlog was ('s-Gravenhage 1992); necrologieën in: de Volkskrant, 4.10.1993, NRC Handelsblad, 4.10.1993; R. Hartmans, 'Een veldprediker in de politiek: J.H. Scheps' in: Het veertiende jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1993) 139-175; F. Rovers, Voor recht en vrijheid. De Partij van de Arbeid en de Koude Oorlog 1946-1958 (Amsterdam 1994); M. Brinkman, Willem Drees, de SDAP en de PvdA (Amsterdam 1998); J. de Roos, Besturen als kunst. Lokale sociaal-democraten 100 jaar verenigd (Amsterdam 2002).

Portret: 

Johannes Hermanus Scheps, IISG

Auteur: 
Rob Hartmans
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 7 (1998), p. 203-207
Laatst gewijzigd: 

13-02-2003