SAVORNIN LOHMAN, jonkvrouw Catharina Anna Maria de

Anna de Savornin-Lohman

(roepnaam: Anna), literair en maatschappelijk polemiste, is geboren te Assen op 14 januari 1868 en overleden te Den Haag op 23 september 1930. Zij was de dochter van jonkheer Maurits Adriaan de Savornin Lohman, jurist, officier van justitie, advocaat-generaal bij de Hooge Raad der Nederlanden, goeverneur van Suriname en in het buitenland en Indonesië werkzaam voor een Duitse firma, en jonkvrouw Florentina Johanna Alberda van Ekenstein. Zij trad op 19 augustus 1915 in het huwelijk met Hendrikus Theodorus Spoor, voormalig ontvanger der registratie en domeinen. Het huwelijk eindigde door het overlijden van Spoor op 20 juni 1919.

De Savornin Lohman werd als enige dochter na vier zonen geboren in een welgesteld gezin waarvan beide ouders tot aanzienlijke Groninger adellijke families behoorden. Zij groeide op in Assen. Doordat haar moeder veel ziek was en zij als enig meisje al op jonge leeftijd verzorgende en gastvrouwelijke taken opgelegd kreeg, waartegen zij zich niet opgewassen voelde, had zij geen gelukkige jeugd. Na het overlijden van twee zoontjes werd de moeder erg godsdienstig en bande alle wereldsheid uit het gezinsleven. De Savornin Lohman kreeg een streng orthodoxe opvoeding gericht op leren om te gehoorzamen en te dienen. Zij werd naar een gereformeerd schooltje gestuurd dat geleid werd door dominee H. de Cock. Haar broers hadden rechten, mochten studeren, terwijl zij als meisje alleen maar plichten kende. Haar vurige wens ook verder te mogen leren werd niet serieus genomen. Zij achtte zichzelf later 'voorbestemd' om feministe te worden door haar levenslot, voortkomend uit opvoeding en omstandigheden. Doordrongen van standsbesef en vooroordelen was zij niet bestand tegen de wrede levensstrijd die zij had te voeren nadat haar vader zijn fortuin was kwijtgeraakt. Hij was niet diplomatiek genoeg om zich als goeverneur van Suriname (1889 - 1891) te handhaven tegenover de koloniale staten en zijn dochter was te oprecht van aard om na het overlijden van haar moeder als 'first lady' een succes te zijn. Door politieke manipulaties was volgens haar eigen interpretatie in haar Herinneringen (Amsterdam 1909) de positie van haar vader in Suriname opgeofferd. Haar beide broers waren juridisch geschoold en kregen goede posities, maar voor haar was het bij gebrek aan een opleiding moeilijk de kost te verdienen. In haar kinderjaren hadden het geloof in de wil van God en haar vertrouwen in de Schepper haar de onrechtvaardigheden in de opvoeding leren aanvaarden. Toen zij als volwassen vrouw oog kreeg voor het verschil tussen woorden en daden van christelijke politici, begon zij aan de onfeilbaarheid van de orthodoxie te twijfelen. Het strenge calvinisme had haar in haar jeugd door zijn kaalheid ook al weinig bevrediging gegeven. In Den Haag sloot zij zich aan bij de meer bevindelijke Deutsch Evangelische Kirche, later probeerde zij tevergeefs een positie als onderwijzeres bij de Hernhutters te krijgen.

Zij leefde enige tijd met haar vader in Berlijn in bekrompen omstandigheden en kwam op 24-jarige leeftijd, nadat hij voor een Duitse firma werk in Indië had gekregen, via Silezië in Schotland terecht, waar zij als lerares aan de slag kon. Later vergezelde zij haar vader naar Batavia en begon daar te schrijven. Haar literair debuut was de novelle 'Een vrouwenleven' die zij als zeventienjarige schreef en die geplaatst werd in het tijdschrift Nederland. Daarna volgden schetsjes in het Haagsch Dagblad. Haar literaire produktie steeg na het verschijnen van haar eerste roman Misére (1895, 18973) die zij tijdens haar verblijf in Batavia schreef. Zij werd letterkundig medewerkster aan het Soerabaiasch Handelsblad, later korte tijd medewerkster voor de rubriek toneel en letteren bij De Telegraaf en in 1902 redactrice van De Hollandsche Lelie. Bij de Organisatie van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 was zij lid van de letterkundige en de Westindische rubriekcommissies. Zij werd benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Het grote aantal titels dat zij in betrekkelijk korte tijd publiceerde, wijst op broodschrijverij. De noodzaak de kost te verdienen voor zichzelf en haar vriendin zal ongetwijfeld een belangrijke drijfveer geweest zijn. Vanaf februari 1901 woonde De Savornin Lohman samen met Petronella Maria Anna Reijers (geboren in 1861) en Reijers' dienstbode Maria Charlotte Christina Gehner (geboren in 1872). Van deze relatie hoopte zij, aldus haar Herinneringen, dat 'deze niet anders zal eindigen dan door den dood van een onzer'. Zij verliet beiden echter voor haar huwelijk met Spoor in 1915. Reijers en Gehner bleven samen tot het overlijden van Reijers in 1950. Na het overlijden van Spoor voorzag De Savornin Lohman in haar levensonderhoud als collectrice van de Staatsloterijen. De roman Levensraadselen (Den Haag 1921) publiceerde zij onder de naam Anna Spoor-de Savornin Lohman.

Hoewel A. Romein-Verschoor De Savornin Lohman een 'kwerulant' en 'enfant terrible' vond, kwalificeerde zij De Savornin Lohman als de eerste vrouw die eind jaren negentig de moed had in de Nederlandse letterkunde dingen te zeggen, die niemand eerder durfde uitspreken. Zij keerde zich 'rechts tegen vrome huichelarij en bekrompenheid en links tegen de onvrouwelijkheid der "staatsburgeressen"' of feministes. Haar uitvallen naar christelijke hypocrisie en haar opkomen voor vrouwen bezorgden haar waardering van F. Domela Nieuwenhuis, die haar letterkundig werk in De Vrije Socialist welwillend besprak. Naar aanleiding van de roman Het boek van de vrouwen (1895) van de Zweedse schrijfster Laura Marholm en de roman Hilda van Suylenburg (Amsterdam 1897), waarin Cecile Goekoop-de Jong van Beek en Donk voor die tijd heikele onderwerpen als vrouwenkiesrecht, betaalde arbeid, overspel en vrije liefde aanroerde, bracht De Savornin Lohman de brochure De liefde in de vrouwen questie (Amsterdam 1898) uit. Zij was teleurgesteld in de geëmancipeerde vrouwen van haar tijd, die niet inzagen dat volledige gelijkstelling van de seksen onmogelijk was door hun verschillen naar lichaam en ziel. Hoewel zij pleitte voor gelijkberechtiging van mannen en vrouwen, voor gelijke betaling en voor het ook aan vrouwen toekennen van de voorrechten die aan het staatsburgerschap verbonden zijn, zag zij het hebben van een beroep en het leiden van een onafhankelijk werkzaam leven, het dienen van wetenschap of kunst niet als mogelijkheden om het geluk van vrouwen te bevorderen. Zij beschouwde deze als 'hulpmiddelen om haar te leeren een mislukt leven te dragen zoo goed mogelijk': 'Voor de waarachtige als vrouw denkende en voelende vrouw bestaat maar één geluk: liefde'. Volgens Romein-Verschoor eiste De Savornin Lohman in haar brochure en een 'klagelijke' roman als Het ééne noodige (Amsterdam 1897) voor vrouwen niets anders op dan 'het hoogstnodige voor een Haagse freule: de veilige haven van het huwelijk'. Op de brochure van De Savornin Lohman reageerde de sociaal-democrate Cornélie Huygens met de brochure De liefde in het vrouwenleven voorheen en thans (Amsterdam 1899). Zij kon zich eveneens niet identificeren met de damesfiguren uit Hilda van Suylenburg, maar dan omdat deze uit waren op de voorrechten die de mannen van hun klasse al bezaten. Huygens beschouwde De Savornin Lohman als een vertegenwoordigster van een reactionaire stroming in de vrouwenbeweging. Tegenover de afhankelijk van de man levende vrouw bij Lohman plaatste zij een huwelijk van economisch zelfstandige en gelijkwaardige partners. In haar boek Over boeken en schrijvers (Amsterdam 1903) keerde De Savornin Lohman zich fel tegen de principes en leidende figuren uit De Nieuwe Gids. L. van Deyssels Een liefde (1887) noemde zij 'invuil van taal en voorstelling, ingemeen en plat-walgelijk van inhoud'. In De Hollandsche Lelie behield zij haar eigenzinnige houding tegenover de vrouwenbeweging en nam zij in de loop van de tijd meer anti-feministische artikelen op, zoals van H. van Roggen-Blomhert in 1909-1910. De vrouwenorganisaties die haar spottend wel 'de strijdvaardige schoone' noemden, namen haar deze opstelling niet in dank af. Haar opvolgster bij De Hollandsche Lelie in 1917, Eline Reyneke van Stuwe, was een verademing na de 'agressieve freule' (Annie Salomons).

Publicaties: 

Behalve de genoemde: Vragensmoede (Amsterdam 1896); Levensernst (Amsterdam 1897); Geluksdroom (Amsterdam z.j.); Geloof (Amsterdam 1899); Naschrift op 'De liefde in de vrouwen questie' (Amsterdam 1899); Smarten (Amsterdam z.j.); Van het inwendige leven (Amsterdam z.j.); Na het ontwaken (Amsterdam 1901); Vrouwenliefde in de moderne literatuur (Amsterdam 1902); Gelukswegen (Amsterdam 1903); Liefde (Amsterdam 1905); Uit de sfeer gerukt (Amsterdam 1908); Uit christelijke kringen (Amsterdam 1911); Zedelijkheids-apostelen (Amsterdam 1912); [Anna Spoor-de Savornin Lohman] Levensraadselen (Amsterdam 1921); Jonge roeping (Amsterdam z.j.); Om de eere Gods (Amsterdam z.j.); Letterkundig leven (Amsterdam z.j.); Wat nooit sterft (Amsterdam z.j.); Kleine levensdingen (Amsterdam z.j.); Ik zeg de waarheid (Amsterdam z.j.).

Literatuur: 

H. Hartog, Een eigenwijs schrijfster (Rotterdam 1903); F. Netscher, 'Karakterschets' in: De Hollandsche Revue, 1904, 21-32; G. Jonckbloet, Jonkvrouwe Anna de Savornin Lohman in en uit hare werken (Leiden 1912); K. ter Laan, Letterkundig Woordenboek voor Noord en Zuid (Den Haag 1952) 463-464; A. Romein Verschoor, Vrouwenspiegel (Utrecht 1935, Nijmegen 1977) 65, 66, 72-74, 80, 120; W.H. Posthumus-van der Goot (red.), Van moeder op dochter (Leiden 1948); H.J. Prakke, Deining in Drenthe (Assen 1951); U. Jansz, Denken over sekse in de eerste feministische golf (Amsterdam 1990); M. Braun, De prijs van liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis (Amsterdam 1992); M. Grever, B. Waaldijk, Feministische openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998).

Portret: 

C.A.M. de Savornin Lohman, ca. 1910. Coll. Haags Gemeentearchief, Den Haag.

Handtekening: 

Huwelijksakte van Spoor/De Savornin Lohman dd. 19 augustus 1915. Akte 166, akteplaats Apeldoorn. Als bruid.

Auteur: 
Tineke Steenmeijer-Wielenga
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 5 (1992), p. 238-241
Laatst gewijzigd: 

08-03-2011