RUGGE, Eltjo

Eltjo Rugge

SDAP-raadslid en wethouder van Groningen, is geboren te Stootshorn (gemeente Noordbroek) op 10 september 1872 en overleden te Groningen op 7 februari 1950. Hij was de zoon van Klaas Rugge, winkelier, en Maria de Lange. Op 9 augustus 1896 trad hij in het huwelijk met Anna Mulder, met wie hij vier dochters en vijf zoons kreeg.

Na het doorlopen van de lagere school werd Rugge kleermakersknecht. In 1892 verhuisde hij naar Sappemeer, in 1893 naar Groningen. Na een ziekte moest hij zijn vak opgeven en trad als broodbezorger in dienst van de coöperatie De Toekomst. Hij ontwikkelde belangstelling voor de socialistische beweging en werd in 1894 lid van de SDAP. Hij was een van de oprichters van de Arbeiderskiesvereeniging, die van 1896 tot 1903 als kiesvereniging voor de SDAP-afdeling functioneerde. Vanaf 1899 was hij redacteur van het plaatselijke partijblad, vanaf 1901 tevens correspondent, agent en bezorger van Het Volk. Eveneens in 1901 begon de opmerkelijk lange carrière van Rugge als gemeenteraadslid (tot 1946) en werd hij de eerste voorzitter van de Groninger Bestuurdersbond. Van 1907 tot 1935 was hij ook lid van de Provinciale Staten van Groningen. In 1910 kwam hij in dienst van het Bureau voor Arbeidsrecht, verbonden met de Groninger Bestuurdersbond. Daarnaast dreef hij een eigen verzekeringskantoortje.

Rugge stond bekend als stug en moeilijk in de omgang. Meermalen bleek hij bijzonder gehecht aan zijn eigen opvattingen en zag hij bestrijding daarvan als een persoonlijke aanval. Zijn eigenzinnigheid ging meer dan eens over in onorganisatorisch optreden. De verhouding tussen hem en het plaatselijk kader was dan ook gespannen, vaak waren er taaie vetes met een persoonlijke inslag. Tijdens de tweede spoorwegstaking in 1903 was Rugge secretaris van het plaatselijke Comité van Verweer. Zijn voorspelling dat zeer velen tot staking bereid zouden zijn bleek in de praktijk onjuist. Onverzoenlijk toonde Rugge zich in 1909 tegen de Tribunisten, onder wie Geert Sterringa, de populaire voorzitter van de afdeling en hoofdredacteur van het plaatselijke partijblad. Zowel bij zijn pleidooi voor het houden van een bijzonder congres, als bij zijn voorstellen tot nog verdergaande maatregelen tegen het blad De Tribune dan het partijbestuur wenste, ondervond Rugge binnen de afdeling ernstige tegenkanting. Desondanks preste hij na het Deventer congres Sterringa tot het neerleggen van zijn functies. Zelf nam Rugge die functies over, zij het niet zonder dat het tot serieuze conflicten in de afdeling kwam. De volgende jaren zou Rugge als voorzitter en als hoofdredacteur zijn machtspositie aanzienlijk versterken. In de Eerste Wereldoorlog weigerde Rugge mee te gaan in de godsvredepolitiek, die trouwens in Groningen slecht viel, Op meetings en in Het Volksweekblad uitte hij zijn kritiek op het volgens hem te tamme partijbeleid. Rugge nam afstand van de relletjes die in de laatste oorlogsmaanden uitbraken, maar zodra hij meende dat er echt sprake was van een revolutionaire situatie, aarzelde hij niet daaraan leiding te willen geven. Op 14 november 1918 hield hij in een stampvolle Harmonie een revolutionaire rede, waarin hij te kennen gaf niet terug te schrikken voor een machtsovername door de arbeidersklasse. Hij wist dat een groot deel van het kader niet achter hem stond en voelde de weerstand op harde wijze. Hij werd afgezet als hoofdredacteur en had moeite nog op de kieslijst voor de gemeenteraad te komen. In 1922 verloor hij zijn in 1918 verworven lidmaatschap van de Tweede Kamer. In 1918 had hij op de derde plaats van de lijst gestaan, achter J.H.A. Schaper en G.W. Sannes. In 1922 viel Sannes af en in plaats van Rugge stelde de partijraad voor diens tegenstrever Agnes de Vries-Bruins op de tweede plaats te zetten. Rugge ontzag zich niet in het gewest te lobbyen. Het baatte hem niet en nadat de derde plaats een onverkiesbare was gebleken, toonde Rugge zich zeer verongelijkt en eiste op hoge toon eerherstel. In een levendige correspondentie met het partijbestuur bleek de onvrede met Rugge onder het kader groot. De zaak werd nog gecompliceerd doordat Rugge zijn betaalde functies in 1918 had opgegeven en nu in kommervolle omstandigheden was beland, iets waar hij geen geheim van maakte. Een door de partij discreet aangeboden financiële ondersteuning wees hij echter van de hand. Ook voelde Rugge weinig voor dringende aanbevelingen om elders in het land te solliciteren. Enige tijd dreef hij een eigen rechtsadviesbureau, dat echter weinig opbracht.

In 1923 werd de SDAP voor het eerst in het college van Burgemeester en Wethouders opgenomen. De fractie schoof Nathan de Vries, opponent van Rugge en echtgenoot van Agnes, naar voren. Kort daarna werd De Vries ziek. Rugge verving hem en volgde hem na zijn overlijden op. Aan zijn wethouderschap van Volkshuisvesting en Openbare Werken heeft Rugge zijn grote betekenis voor de Groninger arbeidersbeweging te danken. Als volkshuisvestingspecialist van de fractie had Rugge al meermalen het terughoudende beleid van de gemeente gehekeld. Als wethouder liet Rugge een door vriend en vijand bewonderde werkkracht zien. De in het interbellum gebouwde Groningse arbeiderswijken zijn voor een goed deel zijn werk. Rugge zag er op toe dat de nieuwbouw van moderne gemakken werd voorzien, Ook werd onder zijn leiding een grootscheeps krotopruimingsprogramma uitgevoerd en kreeg de hele stad riolering. Hij stimuleerde de bouw van zwembaden, washuizen en speeltuinen. Van 1926 tot 1937 was Rugge lid van de Eerste Kamer. Na de Duitse inval bleef hij aan als wethouder. In 1943 werd hij door de bezetter ontslagen, nadat hij daar al enige malen tevergeefs om had gevraagd. Na de oorlog was hij nog ruim een jaar lid van de noodgemeenteraad. Inmiddels was hij in zijn laatste conflict met zijn partij verzeild geraakt. Tijdens de oorlog al was in de stad een werkcommissie gevormd van naar doorbraak strevende SDAP-ers. Rugge was tegen hun streven gekant en hield vast aan het bestaansrecht van een socialistische arbeiderspartij. Hij werd dan ook geen lid van de PvdA. Na zijn terugtreden werd hij met instemming van de hele raad tot ereburger van de stad benoemd.

Publicaties: 

De Groningsche moderne arbeidersbeweging in crisistijd (Groningen z.j.); De grond aan de gemeenschap (Amsterdam 1918).

Literatuur: 

Vliegen, Kracht II, 558-561; Vooruit, 28.5 en 13.9. 1937; Nieuwsblad van het Noorden, 8.2.1950; A.F. Mellink, 'November 1918 in Groningen' in: Mededelingenblad, nr. 45, mei 1974, 49-56; A.F. Mellink, 'De Spoorwegstakingen van 1903 in het Noorden' in: Groniek, september-oktober 1976, 34-39; K. Bakker, 'Groningen, november 1918. Toelichting bij de documenten' in: BNA, nr. 8, maart 1986, 41-47; P. Hoekman, J. Houkes, O. Knottnerus (red.), Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen 1885-1985 (Groningen 1986).

Portret: 

E. Rugge, uit: Vliegen, Kracht II, 555

Handtekening: 

Geboorteakte van Johan Rugge dd 1 december 1897. Arch 1634, reg 144-147,  akte 1608; akteplaats Groningen. Als vader.

Auteur: 
Hans van den Hurk
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 2 (1987), p. 126-128
Laatst gewijzigd: 

05-06-2002