PORREIJ, Jacoba Maria Petronella

Jacoba Maria Petronella Porreij (Nellie van Kol)

(roepnaam: Nellie; bekend als Nellie van Kol), schrijfster over kinderopvoeding en redactrice van De Vrouw, is geboren te 's-Hertogenbosch op 12 december 1851 en overleden te Utrecht op 24 februari 1930. Zij was de dochter van David Porreij, commies bij 's Rijks belastingen, en Sophia Neirinckx. Op 27 juli 1883 trad zij in het huwelijk met Hendrikus Hubert van Kol, Indisch ingenieur en later in Nederland sociaal-democratisch politicus, met wie zij een dochter en twee zonen kreeg.
Pseudoniem: Nellie.

Porreij verloor haar vader toen zij veertien was. Ondanks de financiële moeilijkheden van het achtergebleven gezin bezocht zij een kostschool-normaalschool (1866-1869) en behaalde zij haar akten voor onderwijzeres, handwerken en moderne talen. Vanaf 1872 was zij als onderwijzeres werkzaam in Baarn en vanaf 1874 op een Duitse kostschool voor meisjes van Hernhutters in Gnadau, maar zij voelde zich niet thuis in die positie: 'ik haatte de schoolmuren en de schoolbanken'. Wel ondersteunden haar inkomsten haar moeder, grootmoeder, broer en halfzusje. In 1875 maakte zij kennis met de emeritus-hoogleraar chemie G.J. Mulder. Feitelijk fungeerde Mulder, die geen voorstander van deelname van vrouwen aan het openbare leven was maar wel meende dat vrouwen voor de vooruitgang van de mensheid onmisbaar waren, voor Porreij als leermeester en mentor. Hij bracht haar veel bij en sterkte haar zelfvertrouwen. Eind 1875 vertrok Porreij naar Nederlansch-Indië, waar zij als gouvernante op Java werkte (in Batavia, Buitenzorg en Soerabaja). Met Mulder correspondeerde zij intensief. Zijn dood in 1880 betekende een schok voor haar en haar leven kreeg minder structuur. Vanaf 1881 begon Porreij onder het pseudoniem Nellie schetsen over het leven en haar reizen in Nederlandsch-Indië te publiceren in het Soerabaiasch Handelsblad in de vorm van 'Brieven aan Minette', die later gebundeld werden: Brieven aan Minette (Den Haag 1884). Ook werd zij, in de hoop een middel van bestaan buiten het onderwijs te vinden, redactrice van de Indische Kindercourant. Uit haar 'Brieven aan Minette' kwam zij als zelfstandige vrouw naar voren ('I am a self-made woman - dat is mijn trots!'), wel voelde zij zich eenzaam. Dankzij haar artikelen kwam zij in contact met Henri van Kol, met wie zij zich in 1883 verloofde. Enkele weken later volgde een huwelijk. Zij stelde zich nu op het huwelijk in maar was vaak alleen omdat haar man veel voor zijn werk op reis was. Hun eerste kind werd in 1884 dood geboren. Onder Van Kols invloed kreeg zij belangstelling voor het socialisme en andere hervormingsbewegingen. Tijdens een Europees verlof tussen 1884 en 1886 maakte zij kennis met F. Domela Nieuwenhuis en andere socialisten. De Van Kols woonden onder meer in Aywaille bij Luik en ondernamen een poging in Oostende het socialisme te brengen. Zij verkeerden daar in een socialistische arbeiderskring en propageerden een eigen bakkerij en bibliotheekje naar het voorbeeld van de Gentse beweging. Opnieuw was Nellie van Kol veel alleen, omdat haar man door Europa reisde om contacten met socialisten te leggen. Zij vertaalde voor hem en zorgde voor zijn correspondentie. Hij nam haar mee naar Zwitserland, waar zij socialistische vrouwen uit Rusland leerde kennen. In april 1886 beviel zij in Genève van hun dochter Lili. Tijdens het verblijf in Europa schreef Nellie van Kol voor socialistische bladen en stelde een bundel samen van artikelen die zij voor haar huwelijk had geschreven. Deze verscheen onder de titel Schetsen en fragmenten (Leiden 1886). In 1886 teruggekeerd in Indië leverde Nellie van Kol bijdragen aan Recht voor Allen van Domela, met wie zij ook correspondeerde, het Groninger Weekblad van J.A. Nieuwenhuis, de almanak Vooruit (in 1886: 'Iets voor de vrouwen') en andere periodieken. De thema's die zij behandelde, waren enerzijds het socialisme-feminisme over de positie van vrouwen in de socialistische beweging, vrouwenarbeid en beroepsmogelijkheden van vrouwen, anderzijds de gezinsopvoeding. In 1888 kregen de Van Kols een tweede zoon, die echter in 1889 overleed. Hun derde zoon, die in 1891 werd geboren, noemden zij naar Domela Ferdi.

Dankzij een lening van Domela Nieuwenhuis keerden de Van Kols in 1892 definitief naar Europa terug, waar zij achtereenvolgens in de Belgische Ardennen, in Princenhage bij Breda en uiteindelijk in Voorschoten woonden. Nellie van Kol nam nu volop deel aan het socialisme en de vrouwenbeweging. In 1892 werd zij voorzitster van de Union pour la solidarité des femmes in Brussel. In woord en geschrift kwam zij op voor de gelijke rechten van vrouwen en mannen. Van 1893 tot 1900 was zij redactrice van het tweewekelijkse blad De Vrouw, een tijd lang samen met de Gentse socialiste Emilie Claeys, met wie zij in 1893 de Hollandsch-Vlaamsche Vrouwenbond oprichtte. Veel aandacht trok in deze jaren hun verdediging van anticonceptie, daar alles wat met nieuw-malthusianisme te maken had in de socialistische beweging snel verdacht was. Het is mogelijk dat zij op dit punt meegesleept werd door Claeys, die in Vlaanderen een pionier van de anticonceptie was. Nellie van Kol was nooit principieel een voorstander, maar verdedigde voorbehoedmiddelen, 'omdat ik ons akelig, ziek, zenuwachtig geslacht op het oogenblik nog niet in staat acht tot beperking door onthouding'. Door hun optreden werd De Vrouw in België op de rooms-katholieke index geplaatst. In haar bijdragen bleef Nellie van Kol veelal de vertegenwoordigster van een dames-socialisme, met zorgen voor vakantie aan zee en het erop na houden van gescheiden slaapkamers voor echtgenoten. In 1893 en 1894 besprak zij het boek van A. Bebel De vrouw en het socialisme uit 1879, dat in 1891 in het Nederlands was vertaald, in een negentien afleveringen tellende bespreking in De Vrouw. Zij leidde uit diens boek af dat de bestaande maatschappelijke omstandigheden een waarlijk hoogstaand huwelijk onmogelijk maakten en was het oneens met zijn standpunt ten gunste van vrijwillige kinderbeperking. Zijn twee-kinder-stelsel wees zij verontwaardigd af. Wat het buitenechtelijke vaderschap betreft wordt Nellie van Kol gerekend tot de voorstanders van 'vrijheid van keuze'. Daarmee stond zij tegenover W. Drucker, die vond dat ongehuwde moeders te allen tijde verplicht waren de vader aan te spreken op een bijdrage in de kosten van zijn kind, waarbij niet de stand van de moeder maar die van de vader bepalend zou zijn voor de hoogte van die bijdrage. Meer in het algemeen pleitte Drucker voor gelijke rechten en aanspraken van echtelijke en buitenechtelijke kinderen, niet in de laatste plaats ook in het erfrecht. Nellie van Kol had er geen probleem mee de namen van buitenechtelijke verwekkers bij de politie te laten registreren. Zij woonde de internationale socialistische congressen van 1893 (Zürich) en 1896 (Londen) bij, maar begon zich in de tweede helft van de jaren negentig minder met de socialistische beweging te bemoeien en meer aandacht te besteden aan de vrouwenbeweging en kinderlectuur. Nellie van Kol, die in november 1893 had deelgenomen aan de statutencommissie ter oprichting van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, werd in 1897 medeoprichtster en bestuurslid van de Vereeniging Onderlinge Vrouwenbescherming, die alleenstaande en ongehuwde moeders financieel en sociaal steunde. Namens deze vereniging sprak zij in 1898 op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid over onderlinge vrouwenbescherming. In 1897 nam zij het initiatief tot een handtekeningenactie onder vrouwen tegen de Atjeh-oorlog en in 1898 sloot zij zich aan bij de Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding. Volgens Drucker liet Nellie van Kol zich in haar beschrijving van de kroningsplechtigheid van Wilhelmina in 1898 in De Vrouw door haar gevoelens meeslepen en was zij te optimistisch in haar verwachtingen van de koningin als voorbeeld voor de burgers. Succesvol maar ook controversieel waren Van Kols artikelen over de seksuele opvoeding, die in 1898 gebundeld werden als Moeder en kind, Hoe men kiesche onderwerpen met kinderen kan behandelen (Rotterdam 1898, 19006, 19028). Zij verwachtte veel heil van het al op kleuterleeftijd op de hoogte stellen van kinderen van de hoofdlijnen van de voortplanting, terwijl dit in het algemeen als ongepast beschouwd werd. In de progressieve pedagogiek van die dagen werden haar ideeën gunstig ontvangen en haar brochure bleef enige generaties het toonaangevende voorbeeld hoe dit indertijd riskante onderwerp aangesneden moest worden. In 1895 was Nellie van Kol begonnen met de uitgave van Ons Blaadje teneinde arbeiderskinderen van goedkope en goede lectuur te voorzien. Hiervan was zij tot 1907 redacteur. Vanaf 1898 gaf zij een Bibliotheek voor Jongens en Meisjes uit, waarin tot 1900 negen deeltjes kinderlectuur verschenen. In 1898 begon zij met de Volks-Kinderbibliotheek van Nellie, waarin tot 1914 maar liefst 88 deeltjes zouden verschijnen. Ook heeft zij in haar leven veel sprookjes en sagen gepubliceerd. Haar opvattingen over kinderlectuur gaf zij in 1899 in De Gids in het beroemd geworden artikel 'Wat zullen de kinderen lezen?'. Volgens haar moest een goed kinderboek 'naar het beginsel religieus (d.i. vroom), naar de strekking evolutionnair (d.i. ontwikkelend), naar de inhoud universeel (d.i. alzijdig), naar de vorm helder' zijn.

Tegen het einde van de jaren negentig begon Nellie van Kol zich te distantiëren van het socialisme, dat haar teveel op een eng materialisme gebaseerd bleek te zijn. Om persoonlijke redenen, die op opgekomen twijfel berustten, herriep zij haar aanbeveling van anticonceptie in De Vrouw van 1899, wat in de vrouwenbeweging tot discussie aanleiding gaf. In 1900 legde zij het redacteurschap van het blad neer. Herhaaldelijk beschreef ze zichzelf als een dromer. Levenshervormingsbewegingen als vegetarisme en kledinghervorming hielden haar bezig. Binnen de Rein Leven-beweging, waar zij op het terrein van de seksuele ethiek tot de vernieuwers behoorde, schreef zij in Rein Leven, Levenskracht (vanaf 1901) en Maandblad voor Reiner Leven (vanaf 1907). Godsdienst werd intussen steeds belangrijker voor haar. Theosofie en spiritisme voldeden aan deze behoefte, tot zij het hervormde geloof terugvond: 'ik ben bekeerd en wedergeboren'. In 1908 sloot zij zich aan bij het Leger des Heils en publiceerde in De Strijdkreet. Nieuwenhuis noemde haar een verdwaald schaap maar bleef haar als een hoogstaande vrouw zien, die het beste met de mensen voor had. Hij betreurde het dat de toenmalige socialistische beweging voor religieuze socialisten geen plek had. Nellie van Kol trad nu alleen nog naar buiten als redacteur en auteur van kinderboeken. In 1913 was zij in Amsterdam medeorganisator van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913, waar zij de zorg droeg voor de afdeling Kinderlectuur. Zij leefde intussen gescheiden van haar echtgenoot, die in 1919 met een andere vrouw ging samenwonen. In 1926 trok zij in bij haar zoon in Doorn. Zij overleed in 1930. In de jaren dertig verschenen nog verschillende bundels met haar sprookjes en vertellingen en met verhaaltjes en versjes voor de kleintjes. Het opmerkelijke van het optreden van Nellie van Kol in het socialisme en de hervormingsbewegingen van rond de vorige eeuwwisseling is dat zij een spijtoptante was, die daarvoor verantwoording aflegde zonder tot felle bestrijding van haar oude idealen over te gaan. Ze wist het niet meer, zei ze letterlijk, maar verbeteringen op het materiële vlak waren haar niet genoeg. Zij is daarmee een van de Nederlandse vertegenwoordigers van de reactie tegen rationalisme en positivisme, die rond 1900 zo sterk opkwam en veel waarde hechtte aan de levensbeschouwelijke betekenis van het socialisme.

Archief: 

Archief Nellie van Kol in Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (Amsterdam; vgl. Overzicht van de archieven, 114-6).

Publicaties: 

Als 't kindje komt (Amsterdam z.j.; 3 drukken); Sociaal-democratie en onthouding (Utrecht 1896); Over kinderlectuur (Rotterdam 1901; Den Haag 1977); Afdrukken van indrukken (z.pl. 1909); Aphorismen (Amsterdam 19112); Dankstemmen (Amsterdam 1912); L. Schaank-van Kol, I. Heijermans (red.), Richtingslijnen. Beschouwingen verzameld door - (Amsterdam 1931); Bibliografie in: De Bibliotheekgids, 9, 1930, 69-76.

Literatuur: 

Bymholt, Geschiedenis, 420; F. Netscher, 'Karakterschets Nellie van Kol' in: De Hollandsche Revue, 1898, 541-58; Vliegen, Dageraad II, 325; F. Domela Nieuwenhuis, Van christen tot anarchist (Amsterdam 1910); De Vrouw, 7.9.1918; De Vrouw, 10.12.1921; I. Heijermans, 'Nellie van Kol' in: Christelijk Vrouwenleven, 14, 1930, 108-10; G. Schmook, in: De Bibliotheekgids, 9, 1930, 45-52; 'Nellie van Kol overleden. Een schrijfster van groot talent' in: Het Volk, 27.2.1930; De Proletarische Vrouw, 12.3.1930; De Strijdkreet, 15.3.1930; J.A. Nieuwenhuis, Een halve eeuw onder socialisten (Zeist 1933); D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten (Amsterdam 1950); A.C.J. de Vrankrijker, Het wervende woord (Amsterdam 1950); M. de Sablonière, 'Nellie van Kol, 1851/1951' in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 8.12.1951; G. Nabrink, Seksuele voorlichting in Nederland (Nijmegen 1978); A. de Groot, 'De weg tot de kuisheid voert door de nuchterheid'. De Rein Leven Beweging in Nederland, 1901-1930 (scriptie MO-B geschiedenis Noordelijke Leergangen Groningen 1983); M. Everard, 'Kol-Porrey' in: De eerste feministische golf. Zesde jaarboek voor vrouwengeschiedenis (Nijmegen 1985) 132; H.Q. Röling, 'De tragedie van het geslachtsleven'. Johannes Rutgers (1850-1924) en de Nieuw-Malthusiaansche Bond (Amsterdam 1987); S. Sevenhuijsen, De orde van het vaderschap (Amsterdam 1987); F. Dieteren, 'Een eigen tehuis in het land der vreemdelingschap. Privé en openbaar in het leven van Nellie van Kol' in: Tijdschrift voor Vrouwenstudies, 1988, nr. 3, 262-75; F. Dieteren, 'Porreij, Jacoba Maria Petronella' in: BWN III (Den Haag 1989) 462-4; M. Braun, De prijs van de liefde (Amsterdam 1992); Multatuli, Verzamelde werken. Deel 23 (Amsterdam 1993); J. Meyers, Domela, een hemel op aarde (Amsterdam 1993); B.M.H. Roemaat, Vijf feministen in Nederlands-Indie. Een aanzet tot verder onderzoek naar de banden tussen het Nederlandse feminisme en de vrouwenbeweging in Nederlands-Indie (1870-1913) (Nijmegen 1993); P. Hoekman, J. Houkes, De Weezenkas (Amsterdam 1996); F. Dieteren, 'De lesbrieven van Gerrit Jan Mulder aan Marie Porreij' (1875-1879)' in: Gewina. Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskunde, natuurwetenschappen, wiskunde en techniek, 1997, nr. 4, 211-26.

Portret: 

Jacoba Maria Petronella Porreij, 1915, Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis.

Auteur: 
H.Q. Röling, Bob Reinalda
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 204-208
Laatst gewijzigd: 

12-12-2008