MOK, Salomon

Salomon Mok

(roepnaam: Sal), popularisator van de kennis van het arbeidsrecht en gemeenteraadslid voor de SDAP in Amsterdam, is geboren te Amsterdam op 12 december 1902 en overleden te Utrecht op 23 februari 1948. Hij was de zoon van Machiel Mok, diamantbewerker, en Aaltje Coster. Op 16 april 1931 trad hij in het huwelijk met Gonda Marie Jacobs, met wie hij een dochter en twee zoons kreeg.

Mok, die een grote leergierigheid had, werd reeds in zijn ouderlijk huis interesse bijgebracht voor maatschappelijke verhoudingen. Na het volgen van de Hoogere Burger School werkte hij op het bureau van de Nederlandsche Werkloosheidsraad, waar mr. J. Gerritsz zijn sociale belangstelling stimuleerde. In het blad van de raad publiceerde Mok over werkloosheidsvraagstukken en in 1925 werd hij adjunct-secretaris van de raad. Als werkstudent volgde hij vanaf 1921 colleges rechten aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam en behaalde, na het afleggen van het staatsexamen in 1923, in 1924 het kandidaatsexamen rechten en in 1927 het doctoraalexamen. Tijdens zijn studie volgde hij colleges bij W.H. Nolens, met wie hij later veelvuldig in aanraking zou komen, en stimuleerde W.A. Bonger zijn belangstelling voor sociologie. Na korte tijd als advocaat gevestigd te zijn, trad hij in 1928 in dienst van het NVV als chef van het documentatiebureau. In de daaropvolgende periode sprak hij op talloze vakbondsvergaderingen en doceerde hij in vele cursussen. In 1936 sprak hij op het congres van de Nederlandsche Bond voor Personeel in Overheidsdienst over 'De ambtenarenwet in theorie en practijk'. Hierbij liet hij zich zeer kritisch uit over de geringe autonomie die de wet en het regeringsbeleid gemeenten lieten om hun eigen arbeidsvoorwaarden met de ambtenarenbonden overeen te komen, en wees hij op de noodzaak voor ambtenaren zich beter te organiseren. Mok was lid van vele commissies van SDAP en NVV, waarvan hij dikwijls secretaris was en waarvoor hij doorgaans de rapporten schreef. Zo verscheen in 1935 een rapport van een NVV-commissie van zijn hand over Rechtspraak in arbeidszaken. In 1932 werd hij lid van de Amsterdamse gemeenteraad, waar hij weldra secretaris werd van de SDAP-fractie. Hij bleef dit tot 1938, toen hij naar Leiden verhuisde waar hij was benoemd tot voorzitter van de Raad van Arbeid. Mok was redactielid van De Gemeente, het orgaan van de Vereeniging van Sociaal-Democratische Gemeenteraads- en Provinciale Statenleden (van 1935 tot 1940), en van de door de Arbeiderspers uitgegeven Nieuwe Internationale Bibliotheek (1932-1938). Buiten de arbeidersbeweging was hij actief in de zionistische beweging (eerst in de Nederlandsche Zionistische Studenten Organisatie, later in Poale Zion) en het maatschappelijk werk. Voor de Amsterdamse School voor Maatschappelijk Werk verzorgde hij vanaf 1928 cursussen over werkloosheidsvraagstukken en arbeidsrecht en in Leiden was hij secretaris van het joodse weeshuis.

Mok genoot vooral bekendheid door zijn vele publikaties, eerst over werkloosheidsvragen, later over algemene arbeidsvraagstukken, onder meer in De Socialistische Gids en het NVV orgaan De Vakbeweging. Voor het NVV stelde hij overzichten samen van de sociale verzekeringswetgeving, die duizenden arbeiders kennis van hun rechtspositie bijbracht. Voor de Arbeiders Jeugd Centrale schreef hij in 1932 een Gids voor de zelfstudie van het Arbeidsrecht, een beredeneerde bibliografie. Daarna publiceerde hij zijn boek Arbeidsrecht, Een inleiding (Amsterdam 1936), destijds het eerste moderne Nederlandse leerboek over arbeidsrecht en bestemd voor zowel studenten als vakbondskader. Mok belichaamde de toen nog moderne, thans geheel gangbare visie dat het arbeidsrecht geen toegepaste economie of sociale politiek is, maar een afzonderlijke tak van de juridische wetenschap. Voor de wetenschap van het arbeidsrecht heeft Mok zowel door zijn publikaties als zijn organisatorisch werk veel betekend. Vóór de oorlog was hij redactielid van het tijdschrift Rechterlijke beslissingen in arbeidszaken, Tijdschrift voor Arbeidsrecht, na de oorlog van de tijdschriften Sociaal Maandblad en Arbeid. Ook was hij secretaris van de landelijke Vereniging voor Arbeidsrecht, die kort na de oorlog werd gevormd. Mok promoveerde, na eerst met een dissertatie over het ontslagrecht bezig te zijn geweest, in 1939 aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam op het proefschrift Het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve overeenkomsten (Haarlem 1939), waarin hij de in 1937 vastgestelde wet over deze materie besprak.

Tijdens de bezetting werd Mok uit zijn ambt verwijderd. Omdat Mok een plaats had gekregen op de zogeheten lijst van Frederiks en Van Dam verbleef hij tot september 1943 in de betrekkelijk veilige gevangenschap van het kamp De Biezen. De groep waarvan hij deel uit maakte werd toen doorgestuurd naar Westerbork, van waaruit hij in 1944 naar Theresiënstadt werd overgebracht. Vanaf juni 1945 kon hij zijn werk in Leiden voortzetten. Mok die voor de oorlog met W.A. Bonger bevriend was en belangstelling toonde voor sociologie, publiceerde in 1946 in het sociologisch blad Mensch en maatschappij 'Prof. Mr. W.A. Bonger en zijn werk'. In hetzelfde jaar werd hij voorzitter van de Raad van Arbeid in Utrecht en aanvaardde hij aan de Rijksuniversiteit Utrecht ook het privaatdocentschap in het arbeidsrecht, dat hem tien dagen voor de Duitse inval in 1940 reeds was verleend. Zijn openbare les was getiteld Vrijheid en gebondenheid in het arbeidsrecht (Haarlem 1946, ook in: Arbeidsrechtelijke opstellen). In deze eerste jaren na de oorlog schreef Mok opnieuw over belangrijke vraagstukken van de naoorlogse sociale wetgeving. De betrokkenheid van de vakbeweging bij de uitvoering van de sociale verzekering achtte hij een goede zaak, omdat zij de vakbeweging de gelegenheid bood haar administratieve kwaliteiten te tonen. Wel stelde hij dat de overheid hierbij betrokken diende te blijven, gezien haar eigen verantwoordelijkheid terzake. Deze houding, die zowel het belang van een sterke vakbeweging benadrukte als het algemeen belang niet uit het oog verloor, was tekenend voor Mok. Eind 1947 kreeg hij een ernstige ziekte, waaraan hij enkele maanden later op 45-jarige leeftijd overleed. Nog op zijn ziekbed - in het ziekenhuis was hij weldra door boeken omringd - schreef hij een scherp artikel tegen de toen in voorbereiding zijnde eerste Wet op de Ondernemingsraden. Hij hekelde de zwak geregelde positie, die de ondernemingsraad in de toen gedane voorstellen werd toebedacht en de te belangrijke rol die de ondernemer in de ondernemingsraad zou krijgen. 'Wanneer déze ondernemingsraden er komen, gebeurt er eigenlijk niets anders dan dat er een college komt, waarin de arbeiders wat stoom kunnen afblazen. Maar medezeggenschap komt er niet!' Principieel verwierp hij het voorstel de ondernemingsraden in te passen in de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Volgens Mok was de gedachte dat het georganiseerde bedrijf het voor het zeggen moest hebben, principieel verwerpelijk, had deze met socialisme niets van doen en was zij strijdig met de democratie. Ondanks zijn waardering voor de vakbeweging meende hij dat de PvdA dit voorstel vanuit haar eigen verantwoordelijkheid moest verwerpen en sociale aangelegenheden niet uitsluitend moest overlaten aan de vakbeweging.

Publicaties: 

Behalve de genoemde: Hervorming van het ontslagrecht (Amsterdam 1937); 'Emanuel Boekman' in: De Nieuwe Stem, 1946, 311-316; 'Prof. mr W.A. Bonger en zijn werk' in: Mensch en Maatschappij, 1946, 65-70; 'M.G. Verwey: een karakterschets' in: M.G. Verwey, Leiden in bezettingstijd. Herinneringen van een gemeentebestuurder (Leiden 1946) 171-175;  'Sociale Verzekering en Sociaal-Democratisch beginsel' in: Socialisme en Democratie, 1947, 123-128; De Vakbeweging. Ontwikkelingsschets en problemen (Amsterdam 1947; tweede herziene druk verzorgd door M.R. Mok: Den Haag 1953); 'Ondernemingsraden' in: Socialisme en Democratie, 1948, 81-87; Arbeidsrechtelijke opstellen (Alphen aan den Rijn 1950).

Literatuur: 

Mr S. Mok overleden' in: De Vlam, 27.2.1948; J. Barents in: Socialisme en Democratie, 1948, 131-132; M.G. Levenbach, 'Ter gedachtenis van mr S. Mok' in: Sociaal Maandblad, 1948, 49 e.v.; M.G. Levenbach, Levensbericht van Mr S. Mok' in: S. Mok, Arbeidsrechtelijke opstellen (Alphen aan den Rijn 1950) IX-XVI; S. Faber in: BWN I, 395; H. Coumou, Sociale pedagogiek in Nederland 1900-1950 (Leiden 1998); E. Gans, De kleine verschillen die het leven uitmaken. Een historische studie naar joodse sociaal-democraten en socialistisch-zionisten in Nederland (Amsterdam 1999); P. Hoogland, Leden van de Raad. De Amsterdamse gemeenteraad 1814-1941 (Amsterdam 1998); J. de Roos, Besturen als kunst. Lokale sociaal-democraten 100 jaar verenigd (Amsterdam 2002).

Portret: 

S. Mok, uit: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld (Amsterdam 1938) p. 1026.

Handtekening: 

Huwelijksakte van Mok/Jacobs dd. 16 april 1931. Watergraafsmeer Reg W1 fol 40, akte 508, akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Guus Heerma van Voss
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 4 (1990), p. 146-149
Laatst gewijzigd: 

29-12-2015 (Publicatie toegevoegd)