MENDELS, Maurits

Maurits Mendels

(roepnaam: Maup), sociaal-democratisch politicus, is geboren te 's-Gravenhage op 25 december 1868 en omgekomen te Theresienstadt (Tsjecho-Slowakije) op 3 juni 1944. Hij was de zoon van Isaac Mendels, koster, en Judica Goedkind. Op 22 juni 1896 trad hij in het huwelijk met Henriette Sara Stokvis, onderwijzeres, met wie hij een dochter kreeg.
Pseudoniem: Ictus.

Mendels groeide op in een vroom joods gezin. Lange tijd hield hij zich nauwgezet aan de joodse godsdienstige rituelen. Aan het eind van zijn studietijd tekende zich een breuk af met het joods geloof. Hij dichtte in 1895 vol 'joodse zelfhaat': 'Nu zoodje, dat nog Joden wordt geheten. Met beurzen vol en harten voos en leeg'. Desondanks zou hij zijn leven lang een nauwe band houden met het geloof van zijn ouders. In de jaren dertig werd hij zionist, zonder hieraan ruchtbaarheid te geven. Zijn moeder was van gegoede komaf. Zij had de Franse school bezocht. Zij bracht haar vier kinderen de liefde bij voor de klassieke en bovenal de Franse cultuur. Mendels hoorde tot de Nederlandse socialisten die sterk Frans georiënteerd waren. In 1888 verliet hij het ouderlijk huis om in Leiden rechten te gaan studeren, aanvankelijk bij prof. mr. J.T. Buys, later bij prof. mr. J. Oppenheim. Hij promoveerde op 21 december 1894 op het proefschrift De aansprakelijkheid van den staat voor onrechtmatige ambtenaarshandeling (Leiden 1894). In zijn zoektocht naar een geschikte werkkring liet hij zich leiden door zowel zijn spreek- als schrijfvaardigheid. In 1896 werd hij procureur in Leiden, waarna hij op 16 september 1897 beëdigd werd als advocaat. Kort daarop begon hij ook een journalistieke loopbaan. Hij ging werken voor provinciale kranten in Zwolle en Groningen. In 1899 werd hij lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Hij maakte in de partij naam met zijn artikelen onder het pseudoniem Ictus in De Nieuwe Tijd. Hij was betrokken bij het opzetten van het nieuwe SDAP-dagblad Het Volk in Amsterdam in 1900, waar hij redacteur buitenland werd. Door de overstap in 1900 naar Het Volk werd hij geïntroduceerd in café's in de hoofdstad als de IJsbreker, waar journalisten en partijactivisten elkaar troffen. Ook kwam Mendels er in contact met het joodse milieu. Lang heeft hij niet als journalist gewerkt. Het actieve politieke leven trok hem meer. In de Zaanstreek stond hij in 1901 kandidaat bij de Tweede Kamerverkiezingen. In 1902 volgde zijn verhuizing naar Zaandam, waar de partij hem als 'propagandist' had benoemd. Er volgden intensieve jaren waarin hij de basis legde voor een sterke sociaal-democratische beweging. Zijn ervaring als journalist hielp hem een eigen blad voor de Zaanstreek te redigeren: De Voorpost, Arbeiders-Weekblad voor de Zaanstreek en het Noorderkwartier. In 1904 werd hij lid van de gemeenteraad van Zaandam (tot 1906). In 1906 werd Mendels propagandist voor de partij in Utrecht. Spoedig maakte hij deel uit van de gemeenteraad en van de Provinciale Staten van Utrecht. Hij was tevens voorzitter van de afdeling Utrecht van de SDAP. Als lid van het partijbestuur (1905-1909) was hij actief betrokken bij de conflicten in de SDAP, die in 1909 tot een scheuring zouden leiden. Mendels behoorde tot de linkervleugel. Hij was een geestverwant van F.M. Wibaut en voelde zich aangetrokken tot het revolutionair elan, dat hij in zijn Amsterdamse tijd had leren kennen. In het Amsterdamse kiesdistrict III was hij een geziene figuur. Toen het partijconflict eind 1908 uit de hand dreigde te lopen, ondernam Mendels verschillende pogingen om de eenheid in de partij te bewaren. Toen de redacteuren van De Tribune begin 1909 werden geroyeerd, zei hij: 'Ik wens even in herinnering te brengen dat ook ik mede een verklaring ondertekend heb, dat ik bij dwingend verbod der "Tribune" op straffe van royement mijn functies zou neerleggen of de Partij zou verlaten'. Mendels besloot de SDAP te verlaten. Op 14 maart 1909 sloot hij zich aan bij de Sociaal-Democratische Partij (SDP) en werd in het partijbestuur gekozen. Op 18 juni keerde hij met 23 anderen terug naar de SDAP, na een conflict over de ondemocratische gang van zaken bij de SDP. Om in zijn levensonderhoud te voorzien opende hij in 1909 in Amsterdam een advocatenpraktijk. Aanvankelijk kreeg hij veel zaken van vakorganisaties te behandelen. Hij verhuisde naar Hilversum, waar hij zich in het plaatselijke politieke leven stortte. Van 1910 tot 1913 was hij een prominent lid van de Hilversumse gemeenteraad. Amsterdam bleef echter trekken en in 1913 verhuisde het gezin Mendels naar de hoofdstedelijke Prinsengracht. 1913 was ook het jaar waarin hij als lid van de Tweede Kamer werd gekozen. Hij was in het Amsterdamse kiesdistrict II als winnaar uit de bus gekomen, maar hij opteerde uiteindelijk voor de zetel Schoterland, waar de verkiezingsresultaten ook in zijn voordeel waren uitgevallen. Voor kiesdistrict II nam hij zitting in de Provinciale Staten van Noord-Holland. De politiek verdrong opnieuw de advocatuur van de eerste plaats. Mendels ging zich in de Kamer bezig houden met justitie, politie en koloniale vraagstukken. Furore maakte hij met de indiening van een initiatief-wetsontwerp in 1914 om uitzetting bij huurschuld te voorkomen. Het initiatief was erop gericht om werklozen en gemobiliseerden in de oorlogsjaren te beschermen. Het wetsontwerp werd in december 1914 behandeld. Mendels trok het in nadat het eerste artikel van het wetsontwerp was verworpen met 37 tegen veertien stemmen. In 1917 werd hij herkozen, maar hij stelde zich bij de verkiezingen in 1918 niet opnieuw kandidaat. Hij kon zich niet verenigen met de eisen die de partijraad aan kandidaat-Kamerleden stelde. Hij liet het bij zijn goed lopende advocatenpraktijk. In Amsterdam was Mendels naast advocaat-procureur later voorzitter van de Raad van Rechtsbijstand in Strafzaken bij het Gerechtshof. Zijn keuze in 1918 betekende niet dat Mendels de politiek vaarwel zei. Door de Provinciale Staten van Groningen werd hij in september 1919 gekozen tot lid van de Eerste Kamer. Hij bleef ook lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Voor een onafhankelijke geest als Mendels was een zetel in de Eerste Kamer een uitgelezen positie. Tot 1937 zou hij lid blijven van de Senaat, waar hij uitgroeide tot een 'éminence grise', een geziene persoonlijkheid, die onafhankelijk, erudiet en slagvaardig, met altijd de nodige humor, politiek bedreef. Ook in de SDAP bleef hij actief. Hij maakte deel uit van verschillende partijcommissies. Hij hield zich bezig met koloniale vraagstukken (dit in nauw overleg met zijn zwager en partijbestuurder J.E. Stokvis), de strijd tegen fascisme en de totstandkoming van het Plan van de Arbeid.

Mendels hield ervan zijn gedachten op papier te zetten in de vorm van poëzie en proza. Hij schreef veel gedichten die hij aan vrienden stuurde. In 1938 ondernam hij een mislukte poging om een dichtbundel te publiceren. Mendels schreef in verschillende talen. Het Frans had zijn voorkeur. Met de Duitse bezetting begon de neergang. Hij werd gedwongen te verhuizen naar de Transvaalbuurt. In de woning aan de Mozartkade moest hij zijn geliefde bibliotheek achterlaten. Door zijn doofheid zag hij af van een poging onder te duiken. Van de Transvaalbuurt ging het richting Westerbork. Het gezin Mendels bleef bij elkaar. De dochter Judica bleef achter in Westerbork, toen haar ouders op transport gesteld werden naar Theresienstadt in Tsjecho-Slowakije. Daar slaagde Mendels er nog steeds in het thuisfront met kaartjes en gedichten te informeren. Hij bleef ongebroken. Een dag voor zijn dood schreef hij een gedicht aan Jo Spier. Op 3 juni 1944 overleed Mendels. Zijn vrouw en dochter overleefden de oorlog. Eenmaal in Amsterdam konden zij echter niet meer aarden. Ze werden lastig gevallen door de belastingdienst, de telefoonmaatschappij ('voor het grootste deel interlokale gesprekken met de Duitse legerleiding op Soesterberg') en met een rekening voor onderhoud van de woning tijdens de oorlog. Tevens hadden zij veel van hun dierbare spullen verloren, waaronder de bibliotheek. Daar kwam nog bij dat de levensverzekering van Mendels' vrouw door de Duitsers was afgekocht. Teleurgesteld emigreerden zij naar de Verenigde Staten, waar de belastingdienst hen nog steeds lastig viel. Later heeft de dochter, die toen in Zwitserland woonde, beschreven hoe na de oorlog is omgesprongen met het gezin van een vooraanstaand, geridderd, maar joods politicus. Een onthutsend verslag, de nagedachtenis van Maurits Mendels onwaardig.

Archief: 

Familiearchief Mendels-Stokvis in het IISG (Amsterdam; vgl. Campfens2, 300-1).

Publicaties: 

De arbeidster als drankbestrijdster. Rede gehouden op 20 juli 1898 (z.pl. 1898); (Ictus) 'Het tuchthuis-ontwerp der Duitsche regeering' in: De Nieuwe Tijd, 1899-1900, 1-5; (Ictus) 'Buitenlandsch overzicht' in: De Nieuwe Tijd, 1899-1900, 102-11; (Ictus) 'Het wetsontwerp op de ouderlijke macht en de voogdij' in: De Nieuwe Tijd, 1899-1900, 419-32; 'Millerand en zijn werk' in: De Nieuwe Tijd, 1901, 29-40; 'Lissagaray' in: De Nieuwe Tijd, 1901, 226-30; 'Vooruitzichten' in: De Nieuwe Tijd, 1905, 666-71; 'Eerste kennismaking' in: De Nieuwe Tijd, 1905, 816-20; 'Vier maanden wetgeving' in: De Nieuwe Tijd, 1906, 457-64; 'Over de oorlogsbegrooting' in: De Nieuwe Tijd, 1908, 281-6; De sociaaldemocratie en het vrouwenkiesrecht (Amsterdam 1908); 'Papendrecht' in: De Nieuwe Tijd, 1911, 18-26; Staat de bepaling van het eerste lid van art. 1 van het Wetboek van Strafrecht aan analogische wetstoepassing in den weg? Zoo ja, moet hierin dan door de wet worden voorzien? Praeadvies (Den Haag 1922) 1-29; (met H.W.L. Vrind en C. Enthoven) Asylrecht - levensrecht! (Amsterdam 1937; eerder in Fundament, jrg. 4, nr. 10, 1937).

Literatuur: 

Vliegen, Kracht II, 112-3 en III; P.J. Troelstra, Gedenkschriften II-IV (Amsterdam 1928-1931); A.C.J. de Vrankrijker, Het wervende woord (Amsterdam 1951); Fr. de Jong Edz., J. Saks. Literator en marxist (Amsterdam 1954); J. Meijer, 'Maurits Mendels, joods senator der Nederlandse arbeiders' in: J. Meijer, Zij lieten hun sporen achter. Joodse bijdragen tot de Nederlandse beschaving (Utrecht 1964) 182-6; G.W.B. Borrie, F.M. Wibaut. Mens en magistraat (Assen 1968); J.J. 't Hoen, Op naar het licht. De Zaanstreek in de periode van de opkomst der arbeidersbeweging (Wormerveer 1968); R. Ney, Maurits Mendels. Propagandist en politikus 1868-1944 (kandidaatsscriptie politicologie Universiteit van Amsterdam z.j.); W.H. Meijer, Terugblik (Amsterdam 1981); Haagse Post, 16.6.1984, 134; H. Buiting, Richtingen- en partijstrijd in de SDAP (Amsterdam 1989); S. Bloemgarten, Henri Polak (Den Haag 1993); G.W.B. Borrie, Monne de Miranda (Den Haag 1993); J. Perry, De voorman (Amsterdam 1994); J. de Roos, Besturen als kunst. Lokale sociaal-democraten 100 jaar verenigd (Amsterdam 2002).

Portret: 

Maurits Mendels, portret door Albert Hahn, gepubliceerd in: De Notenkraker, 20 december 1913, IISG

Auteur: 
Luuk Brug
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 159-162
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003