LENDE, Coendert van der

Coendert van der Lende

(roepnaam: Coen), bestuurder timmerlieden- en bouwvakarbeidersbond en secretaris van het NVV van 1929 tot 1949, is geboren te IJsselmuiden op 2 april 1887 en overleden te Amstelveen op 31 januari 1964. Hij was de zoon van Lucas Cornelis van der Lende, timmerman, en Grietje Witteveen. Op 19 mei 1909 trad hij in het huwelijk met Johanna de Quaasteniet, met wie hij drie zoons kreeg. Na haar overlijden op 6 juni 1953 trad hij op 8 september 1960 in het huwelijk met Helena Thérèse Eugénie Maria Teubner, gemeenteambtenaar. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Van der Lende kwam op zijn derde jaar met zijn ouders naar Rotterdam. Breed hadden zij het niet. Toen zijn moeder stierf, moest hij van een buurvrouw een net jasje lenen om mee te mogen naar de begrafenis. Na de lagere school begon hij op zijn dertiende te werken bij de bouwcoöperatie waar ook zijn vader werkte. De Coöperatieve Rotterdamsche Bouwersbond bestond uit vaklieden die zelf werk aannamen. In de tweede helft van de jaren negentig hoorde zijn vader tot de voormannen uit de timmerliedenbeweging, die wel sympathie voor de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) begonnen op te brengen maar daaruit volgens W.H. Vliegen nog niet de consequenties trokken. Toen Van der Lende in 1905 op zijn achttiende lid werd van de Algemeene Nederlandsche Timmerliedenbond (ANTB) en nadien ook van de SDAP, vroeg zijn vader, die kennelijk nog steeds politieke reserves had, hem hoe lang die socialistische bevlieging zou duren. Deze zou de rest van zijn leven aanhouden. Van der Lende wist zich te ontwikkelen tot een bekwaam bondsbestuurder en redacteur. Hij werd secretaris van de afdeling Rotterdam van de ANTB en kreeg de redactie van het uit 1912 daterende afdelingsblad De Krullenschaver, dat hij grotendeels volschreef. Om collega's aan werk te helpen trad hij bij de gemeentelijke arbeidsbeurs als vakbemiddelaar op, een functie die hij zelf had bedacht. Na enige tijd lid van het hoofdbestuur geweest te zijn, werd Van der Lende in 1917 aangesteld als tweede secretaris van de ANTB en redacteur van het blad De Timmerman. Hij drukte zijn stempel op dit blad, ook door in 'gebonden stijl' zijn gevoelens uit te drukken. Leusink waardeerde zijn gedichten omdat zij 'recht naar het arbeidershart gingen'. M. Sluijser ziet hem eveneens als de verpersoonlijking van het arbeiderssentiment. 'Tussen heel wat sentimentele woordenkraam treft men telkens weer een regel of een uitdrukking die je doet denken: Coen hád iets. Hij bezat een veroverende spontaniteit.' Ook bij speciale gelegenheden, zoals het afscheid van personen of de opening van het Troelstra-Oord in 1927, verwoordde Van der Lende zijn gevoelens in dichtvorm. Bij de fusie van de ANTB met drie andere bonden tot de Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond (ANB) in 1920 werd hij lid van het hoofdbestuur en redacteur van het blad De Bouwer. Toen hij in verband met een dreigend arbeidsconflict deelnam aan een bespreking met het bestuur van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV), maakte hij op Evert Kupers en de anderen een gunstige indruk: 'die knaap moeten we in de gaten houden'. In september 1925 koos het NVV Van der Lende als bezoldigd bestuurder. Hij onderhield de contacten met de plaatselijke bestuurdersbonden, de propaganda en het vakonderwijs. De nieuwe functie die hij in het Verbondsbestuur bekleedde, hing samen met de toegenomen betekenis van de sociale wetgeving en de gemeentelijke activiteiten ten behoeve van arbeidsbemiddeling en werklozensteun. Hierdoor was de betekenis van de bestuurdersbonden toegenomen en hadden zij als uitvoeringsorganen ook binnen het NVV meer gewicht gekregen. Omdat hij er persoonlijk belang in stelde kwam hij in november 1925 naar de oprichting van de Vereeniging van Arbeiders Radio-Amateurs (VARA). Hij zegde de steun toe van het NVV maar moet ploeteren om deze spontane toezegging gestand te doen. Hij loste dit op door de aangesloten bonden langs te gaan: 'Jullie kunnen de VARA een avond van je bond aanbieden. Kosten voor jullie, verzorging door de VARA.' Nadat hij eerst op persoonlijke titel in het VARA-bestuur had gezeten, vertegenwoordigde hij er later (tot zijn pensioen) het NVV. Van der Lende, die in 1927 redacteur van het NVV-orgaan De Strijd werd, leverde ook regelmatig bijdragen aan het blad De Vakbeweging. In 1929 werd hij bevorderd tot secretaris van het NVV. Deze functie zou hij in nauwe samenwerking met Kupers tot 1949 uitoefenen. In dit verband had hij bemoeienis met de sociale wetgeving. Met anderen was hij lid van een in 1930 door NVV en SDAP ingestelde commissie inzake ondernemingsraden en de medezeggenschap van werknemers bij de toepassing van op rationalisering gerichte maatregelen in industrie en bedrijf. Na de totstandkoming van de Bedrijfsradenwet uit 1933 zat hij in de 'kerncommissie' die de oprichting van bedrijfsraden moest voorbereiden. De eerste kwamen in 1934 en 1935 tot stand.

Namens het NVV kreeg Van der Lende bemoeienis met de zogeheten culturele organisaties van de 'rode familie', waarbij het zijn taak was te bevorderen dat de vakbondsjeugd in georganiseerd verband werd opgevangen. In 1925 nam hij in het bestuur van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) de plaats in van Roel Stenhuis. Met diens politieke vakbondslijn was hij het oneens maar net als Stenhuis had Van der Lende bezwaren tegen de wat verheven ideologische ontwikkeling van de AJC. Hij kwam al snel tegenover Koos Vorrink te staan. Zo vroeg hij zich af waarom de AJC niet meer aandacht aan fabrieksmeisjes schonk en steunde hij degenen die gewone sporten wilden beoefenen. Ook zocht hij als voorzitter van een speciale commissie naar mogelijkheden om voor 14- tot 18-jarigen de activiteiten van bond, partij en AJC te verenigen. Binnen de AJC had dit geen resultaat, waarna hij op het NVV-congres van 1926 met organisatorische suggesties voor het AJC-werk kwam, waaronder cursussen en bedrijfsexcursies voor jongeren en door de bonden gesteund vakonderwijs. De reis die hij in juli 1926 met Vorrink en Klaas Toornstra naar Berlijn, Wenen en Praag maakte om daar te bezien wat er voor jonge vakbondsleden werd gedaan, sterkte hem in zijn opvatting dat Vorrinks AJC niet de aangewezen weg was en dat de bonden het jeugdwerk beter zelf konden aanpakken. Bovendien steunde Van der Lende de vorming van de Nederlandse Arbeiders Sport Bond (NASB). Op de oprichtingsbijeenkomst in december 1925 hield hij een inleiding over de noodzaak van een dergelijke bond, 'wijl nu eens systematisch getracht kan worden de jonge arbeiders en arbeidsters in sportbonden te brengen waar onze geest de heersende zal zijn'. Van der Lendes positie in de culturele organisaties was een tamelijk sterke. In 1927 bruskeerde hij Vliegen, die een tegenstander van een afzonderlijke socialistische sportbeweging was en daarover een nota had geschreven. Van der Lende verklaarde in de Algemene Raad van SDAP en NVV dat het NVV niet meer over de geagendeerde nota van Vliegen wilde spreken, omdat het er niet voor voelde de reeds gegroeide NASB teniet te doen. In 1931 kreeg het NVV de SDAP bovendien zover dat de Algemene Raad één vertegenwoordiger in het bestuur van de NASB benoemde. Deze plaats nam Van der Lende - achter zijn rug wel 'Van de Ellende' genoemd - zelf in. Binnen de AJC was hij het NVV blijven vertegenwoordigen. Hij was bereid in Amsterdam de bouw van een jeugdgebouw te bevorderen en bleef dit ook doen toen hij eind 1932 verrast werd door de slechte financiële toestand van de AJC. Deze weet hij aan de 'bankroetierspolitiek' van Vorrink. Vanaf 1938 drong hij aan op fusie: 'Er moet één sterke arbeidersjeugdvereniging komen. AJC, Vakbondsjeugd en Sportbond moeten daartoe samengaan.' De Algemene Raad riep daartoe een coördinatiecommissie in het leven. Deze vorderde zodanig dat een fusie van AJC en NASB, na goedkeuring door hun congressen, eind 1940 haar beslag zou krijgen. Na de Duitse bezetting in mei drong Van der Lende er evenwel op aan de fusie zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen zonder instemming van de congressen, te realiseren. Van de fusie kwam niets omdat H.J. Woudenberg, door de bezetters aan het hoofd van het NVV gesteld, deze eind juli afwees.

Dat de bezetters vergaande plannen met het NVV hadden, was niet tot het bestuur doorgedrongen. Zo kwam Van der Lende niet naar de bekende vergadering in Parkzicht op 16 juli, hoewel Dr. W. Hellwig hem op de 15e telefonisch had opgedragen dat alle bondsvoorzitters en dagelijks bestuurders van het NVV naar Parkzicht moesten komen om een mededeling van de Duitsers aan te horen. In overleg met Kupers besloot Van der Lende naar Groningen te gaan voor een belangrijker geachte vergadering met het bestuur van het Provinciaal Bureau voor Arbeidsrecht in Groningen. Het ontslag van Kupers en S. de la Bella op de 16e werd gevolgd door dat van Van der Lende en de andere dagelijkse bestuurders op 23 juli. Van der Lende vond werk als controleur van de Ziektewet bij de Bedrijfsvereniging voor de Bouwbedrijven. Omdat hij hiervoor veel op reis moest, kon hij met NVV-bestuurders contacten onderhouden. Via een boodschapper liet Woudenberg weten dat als hij en Kupers daarmee niet ophielden, hij maatregelen tegen hen zou treffen. Bij het begin van de februaristaking in 1941 werden Van der Lende en andere oud-NVV-bestuurders gearresteerd omdat de Duitsers begrijpelijkerwijs dachten dat zij hierin een rol speelden. Toen bleek dat zij daaraan part noch deel hadden, werden zij weer vrijgelaten. Na de totstandkoming van het Nederlandse Arbeidsfront in mei 1942 verloor Van der Lende zijn baan bij de Bedrijfsvereniging omdat het Arbeidsfront dit werk naar zich toetrok. Door bemiddeling van president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen W. Hupkes werd Van der Lende geplaatst bij het inkoopbureau van de spoorwegen. Dit gaf hem opnieuw de gelegenheid te reizen, totdat het treinverkeer met de spoorwegstaking in september 1944 tot stilstand kwam. In Amstelveen, waar hij met zijn gezin woonde, organiseerde Van der Lende met anderen tijdens de hongerwinter een centrale keuken.

Op zaterdag 5 mei 1945 nam Van der Lende het vroegere NVV-gebouw aan de PC Hooftstraat 178-180 weer in bezit en ging hij in een met enige moeite op de kop getikte auto zijn zorgvuldig bijgehouden contactadressen af. Vanaf 11 mei functioneerde hij opnieuw als secretaris van het NVV. Hoewel voorstander van het naoorlogs overlegmodel - Van der Lende werd in mei 1945 bestuurslid van de tijdens de oorlog voorbereide Stichting van de Arbeid - en als zodanig tegenstander van de veel strijdbeluster Eenheids Vakcentrale (EVC), speelde hij met Kupers een hoofdrol bij de uiteindelijk mislukte fusiebesprekingen van NVV en EVC tussen 1945 en 1947. Achtergrond hiervan was dat beide centrales aangesloten waren bij het eind september, begin oktober 1945 in Parijs opgerichte Wereld Vak Verbond. Kupers en Van der Lende hadden dit congres namens het NVV bijgewoond. Dat zij voor fusie waren kwam mede door de toen sterke positie van de EVC. Deze telde heel wat oud-NVV-ers, die ontevreden over het beleid van het NVV tijdens de oorlog waren en zich door het elan van de EVC aangesproken voelden. Irritatie over het eigenzinnig EVC-optreden en het op de achtergrond toenemende gemanipuleer van de Communistische Partij in Nederland leidde in maart 1947 tot een nota van Van der Lende die de fusie afwees maar nog zonder steekhoudende argumenten. Het kostte Kupers en Van der Lende, die de fusie steeds hadden verdedigd, nog de nodige moeite het NVV-bestuur mee te krijgen in het afbreken van de fusiebesprekingen. Dat de EVC geen onafhankelijke vakbeweging meer was, gaf tenslotte de doorslag. Hoewel kardinaal Joh. de Jong waardering voor dit NVV-standpunt kon opbrengen, was hij, ondanks een aanpassing van de beginselverklaring van het NVV, nog niet bereid het verbod voor rooms-katholieken om lid van het NVV te worden op te heffen. Zo lang de kerk in principiële vraagstukken geen invloed op een vakvereniging kon uitoefenen, bleef confessionele vakorganisatie noodzaak. Deze reactie riep binnen het NVV onbegrip op, maar Van der Lende kon haar ook waarderen. Zijn aanbeveling was de mensen voor te houden dat het NVV 'tracht uit te voeren dat, wat Christus mensen heeft opgedragen'. Hueting en anderen zien dit als het antwoord van een van de meest bedreven machtspolitici van het NVV aan een karinaal die minstens zo'n bedreven machtspoliticus was als een vakbondsbestuurder.

In juli 1949 gingen Kupers en Van der Lende met pensioen. Het vertrek van deze veteranen werd op grootse wijze gevierd. Voor Kupers kwam een fonds tot stand, waaruit in 1958 in Amersfoort een vakantie- en studieoord werd geopend. In dit oord werd Van der Lende, die veel las, geëerd met de Coen van der Lende Bibliotheek. Van der Lende, die in 1946 tot officier in de orde van Oranje Nassau was benoemd, kreeg verder het erelidmaatschap van het Rotterdamse Stem des Volks en van de VARA. Vanaf 1950 tot het eind van zijn leven was hij een vraagbaak in de door hem verzorgde tweewekelijkse radiorubriek 'Van de wieg tot het graf'. Dagelijks was hij in Amsterdam te vinden bij de Vereniging tot Sociale Zorg voor Minder Validen (AVO), waarvan hij al langer bestuurslid was. Nu trad hij als secretaris op. Bij zijn overlijden noemde D. Roemers Van der Lende een man die zich niet makkelijk opzij liet zetten en een baas voor het personeel die 'een grote mond kon opzetten, maar die toch bereid was te luisteren als je maar de moed had je gedachten met kracht te verdedigen'.

Publicaties: 

De strijd in de bouwvakken. Een beschouwing over den strijd in de Bouwvakken, gevoerd vóór de contractperiode 1920-1921 (z.pl. 1921); Een woord tot onze makkers in het Zuiden (Amsterdam circa 1925); Een gemoedelijk woord tot onze jonge bouwarbeiders (Amsterdam 1925); Arbeidsvoorwaarden en onvolwaardige arbeidskrachten. (Van werknemersstandpunt) (Amsterdam 1928); Zorg voor de werklooze jeugd. Rede uitgesproken voor het demonstratief congres van het N.V.V. inzake de werkloozenzorg op 7 en 8 Febr. 1931 te Utrecht (Amsterdam 1931); Vakonderwijs en leerlingopleiding. Rapport uitgebracht door een commissie tot bestudeering dezer vraagstukken (Amsterdam 1931); 'Praeadvies over het onderwerp "Op welke wijze kan in tijden van groote werkloosheid het doelmatigst worden bevorderd, dat de door werkloosheid getroffenen "' in: Tijdschrift van den Nederl. Werkloosheids-Raad, 1932, 153-63; 3 of 2 jaar ambachtsonderwijs. Rede op 3 December 1938 te 's-Gravenhage (z.pl. z.j.); Een en ander over het totstandkomen van het Wereldvakverbond opgericht te Parijs op 3 october 1945 (Amsterdam 1945); (bijdrage aan) Herdenking. Uitgegeven bij het 40-jarig bestaan der Nederlandse Vereniging van Fabriekarbeiders(sters) 1907-1947 (Amsterdam 1947); (met A. Vermeulen) De waarheid over de E.V.C. (Amsterdam 1948); (met P.J.S. Serrarens) Het Wereldvakverbond en het Internationaal Christelijk Vakverbond (Amsterdam 1948); 'Voorwoord' in: S. Witteboon, Evert Kupers (Amsterdam 1949) 5-6; 'Ten geleide' in: W. van Iependaal, Gegist bestek. Roman (Amsterdam 1947) 5-6; 'Van harte!' in: W. van Iependaal, Vaste koers. Roman (Amsterdam 1949) 5-6; 'Vakbondspionier overleden' in: De Vakbeweging, 29.3.1960, 109 (betreft K. van Langen).

Literatuur: 

S. Witteboon, Evert Kupers (Amsterdam 1949) 52-4; A. Leusink, Op hechte fundamenten. Geschiedenis van de Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond (Amsterdam 1950); Fr. de Jong Edz., Om de plaats van de arbeid (Amsterdam 1956); 'Coen van der Lende zeventig jaar' in: Het Vrije Volk, 2.4.1957; 'Coen van der Lende zeventig' in: De Vakbeweging, 2.4.1957, 108; 'Coen van der Lende. Strijder tegen sociaal onrecht' in: De Vakbeweging, 18.2.1964, 35; M. Sluyser, Een klein mannetje met een klein potloodje (Amsterdam 1965) 39-41; G. Harmsen, B. Reinalda, Voor de bevrijding van de arbeid (Nijmegen 1975); H.C.M. Michielse, Socialistische vorming (Nijmegen 1980); H. Dona, Sport en socialisme (Amsterdam 1981); L. Hartveld, Fr. de Jong Edz., D. Kuperus, De Arbeiders Jeugd Centrale AJC 1918-1940 / 1945-1959 (Amsterdam 1982); E. Hueting, Fr. de Jong Edz, R. Ney, Naar groter eenheid (Amsterdam 1983); C.H. Wiedijk, Koos Vorrink (Groningen 1986); H. Wijfjes, Radio onder restrictie (Amsterdam 1988); J. van de Merwe, Het zwarte schaap van de rooie familie (Amsterdam 1989) 78.

Portret: 

Coendert van der Lende, uit: E. Hueting, Fr. de Jong Edz, R. Ney, Naar groter eenheid (Amsterdam 1983)

Auteur: 
Bob Reinalda
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 146-151
Laatst gewijzigd: 

00-00-2001