KRELAGE, Jan Antoon

Jan Antoon Krelage

organisator van socialistische arbeiderskoren in binnen- en buitenland, is geboren te Amsterdam op 6 augustus 1885 en aldaar overleden op 30 maart 1957. Hij was de zoon van Ernst Heinrich Krelage, machinist, en Johanna (Jansje) Frederika Groothuis. Op 5 september 1907 trad hij in het huwelijk met Johanna Philippina Charlotta Dal, met wie hij twee dochters en een zoon kreeg.

Krelages vader, zoon van een zich in Nederland vestigende Duitse hannekemaaier, verdiende als machinist van stoommachines in diverse fabrieken behoorlijk de kost. Verontwaardiging over de uitbuiting van de ongeschoolde fabrieksarbeiders, zoals hij die dagelijks om zich heen zag, maakte hem tot een volgeling van F. Domela Nieuwenhuis. Hij droeg de socialistische gedachte over op zijn zoon. Krelages moeder, in Overijssel als dochter van een landarbeider geboren, was volgens de kleindochters een bijzonder lieve vrouw. De idealistisch-altruïstische instelling van beide ouders verklaren waarschijnlijk mede de harmonische wijze waarop Krelage als volwassen man gestalte gaf aan zijn emancipatorische idealen. Na de lagere school ging Krelage werken, niet omdat zijn ouders dat wilden, maar omdat hij onvoldoende zitvlees voor de schoolbanken had. Na enige jaren via avondlessen de grootste lacunes in zijn algemene ontwikkeling te hebben weggewerkt, kwam hij in dienst op het kantoor van de textiel- en vitragegroothandel Van Steenderen. Omdat hij niet graag de hele dag binnen zat, verzocht Krelage zijn patroon na korte tijd hem in de buitendienst te plaatsen. In deze hoedanigheid ontwikkelde hij ten gerieve van de zaak een uitgesproken commercieel talent. Zijn zelfbewustzijn, betrouwbaarheid, toewijding en bovenal verbale overtuigingskracht, eigenschappen waarmee hij als organisator van arbeiderskoren mensen voor zijn zaak zou weten te winnen, maakten indruk op potentiële klanten. Volgens zijn dochters had Krelage een ruime culturele belangstelling. Hij las veel en bezocht geregeld schilderijententoonstellingen. Tekenen deed hij graag en goed. Deze gave benutte hij onder andere door stoffen voor Van Steenderen te ontwerpen. Opmerkelijk is eigenlijk dat Krelage zich juist als organisator van arbeiderskoren zo verdienstelijk maakte. Immers toen hij in 1917 zingend lid van de Amsterdamse Stem des Volks werd, kon hij geen noot muziek lezen. Gedurende de lange periode dat hij als bas in De Stem meezong, heeft hij dat bovendien nooit geleerd. Onder zangers werd zijn grote ijver spreekwoordelijk. Al spoedig kreeg hij de bijnaam 'Het licht van de nacht', omdat hij na het volbrengen van zijn dagtaak tot diep in de nacht thuis voor de arbeiderskoren bleef werken en al die tijd het licht in zijn kamer bleef branden. In 1918, nog nauwelijks een jaar lid van De Stem des Volks, werd hij benoemd tot secretaris van de in 1902 opgerichte Bond van Arbeiders Zangvereenigingen (BAZ). Begin 1921 aanvaardde hij het redacteurschap van het pas verschenen periodiek De Stem des Volks en in 1924 volgde zijn aanstelling als voorzitter van De Stem des Volks. Dit voorzitterschap dankte Krelage vooral aan het feit dat hij er in 1924 voor had gepleit om naast de op de verspreiding van de socialistische gedachte gerichte liederen en koorwerken ook eens een bekend a-politiek oratorium uit te voeren. Ogenschijnlijk verzette Krelage toen de bakens. Immers gedurende de jaren 1921 en 1922 had hij zich in woord en geschrift heftig gekeerd tegen de critici binnen en buiten de BAZ, die meenden dat de programma's van de bij deze bond aangesloten koren te eenzijdig op de politieke propaganda waren gericht en te weinig werken met een hoog artistiek niveau bevatten. Zelf had Krelage in zijn eerste redactionele beschouwing in 1921 'Wat zingen wij?' de discussie geopend. Als overtuigd en actief lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Nederland (SDAP) meende hij dat de arbeiderskoren in de eerste plaats tot taak hadden de propaganda voor de SDAP en het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV) vocaal te ondersteunen. Niet uit principiële, maar uit praktische overwegingen stond hij eerst afwijzend tegenover het doen uitvoeren van bekende oratoria met een vaak religieuze strekking. Het instuderen van deze, voor muzikaal ongeschoolden moeilijke werken zou te veel tijd kosten. Bovendien ontbrak het geld om zulke composities in een grote zaal uit te voeren.

In een reeks artikelen in Het Volk trok de jonge en bekwame muziekrecensent en componist Paul F. Sanders fel van leer tegen de zijns inziens weinig kunstzinnige programmering van de arbeiderskoren. Zijn scherpe toon zette behoorlijk wat kwaad bloed. H.F. Oets, hoofdbestuurder van de BAZ, was het echter met Sanders eens, evenals de socialistische dirigent en componist Johan Keja. In maart 1922 verkondigde Keja zelfs in Stem des Volks dat de strijdliederen van het programma van de BAZ-koren konden worden afgevoerd, omdat de strijd van de arbeiders inmiddels gewonnen was. Zolang de discussie zich concentreerde op de kwaliteit van de koorwerken zelf, was er slechts sprake van enige oververhitting der gemoederen. Sanders' bepaald niet onheuse kritiek in Het Volk op zowel sommige composities als op de wijze van uitvoering tijdens het door de BAZ eind augustus in Haarlem georganiseerde jubileumconcert, werd tenslotte aanleiding voor een venijnig conflict tussen het bestuur van de zangersbond en de redactie van Het Volk. Vooral Krelage ergerde zich aan Sanders' 'unfaire' kritiek, aangezien het concert in Haarlem in feite een in de open lucht gehouden generale repetitie was. Krelage verdedigde zijn zangers, die hun vrije tijd offerden voor de goede zaak, als een leeuw. Hij en zijn medebestuurders gingen zover recensenten van Het Volk de toegang tot BAZ-concerten te ontzeggen. Pas in juli 1923 kon het conflict worden bijgelegd dankzij de hulp van twee door de Federatie Amsterdam van de SDAP aangezochte bemiddelaars, de latere hoogleraar G. van den Bergh en de latere wethouder van kunstzaken E. Boekman. Dat Krelage in 1924 als kersverse voorzitter van de Amsterdamse Stem des Volks voorstelde eens per jaar samen met een symfonieorkest, hetzij één groot koorwerk (een oratorium dus), hetzij twee werken van kleinere omvang te laten uitvoeren, betekende alleen maar dat volgens hem het koor inmiddels de daartoe vereiste kwaliteiten bezat. Het duurde overigens nog tot 1929 voor het zover was. Met de uitvoering van F.J. Haydns 'Die Jahreszeiten' onder leiding van Frans Rigter en in samenwerking met het Utrechts Stedelijk Orkest was zeker voor de Amsterdamse Stem het tij definitief gekeerd.

Twee factoren bevorderden sindsdien de oratoriumcultuur binnen de BAZ. De eerste was de benoeming van Krelages in 1908 geboren zoon Antoon tot dirigent van De Stem. Uiterlijk waren er nauwelijks grotere tegenstellingen te bedenken dan tussen de altijd keurig in het pak gestoken vader Krelage en de als oprechte boémien immer nonchalant geklede zoon. Toen zijn zoon onder de naam Antoon Krelage bekendheid kreeg als koordirigent en onder andere de Amsterdamse Stem des Volks leidde, noemde Krelage zich senior en zijn zoon junior. De tweede voor de oratoriumcultuur bevorderlijke factor was de door Krelage sr. geëntameerde intensieve samenwerking met de Vereeniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA). De socialistische omroep ging er in de jaren dertig namelijk toe over ruime subsidies te verstrekken aan door arbeiderskoren in samenwerking met professionele orkesten verzorgde openbare oratoriumuitvoeringen. Krelage, die in 1929 tot onbezoldigd voorzitter van de BAZ was benoemd, wist steeds weer propagandistisch profijt te trekken uit de successen van de BAZ-bonden. Dit blijkt uit de spectaculaire groei van het aantal leden en aangesloten bonden. In 1918 waren 77 koren met in totaal 4000 leden aangesloten. Vier jaar later was de BAZ met 6500 leden de grootste zangersbond van Nederland. In 1933 was dit laatste aantal verdubbeld en waren 195 gemengde koren en 58 kinderkoren tot de BAZ toegetreden. Hoe populair de koorzang onder het Amsterdamse volk was geworden, blijkt uit de beschrijving door Krelage in De Stem des Volks van de huldiging van zijn vriend Israel J. Olman op maandagavond 28 april 1924 door maar liefst 25 Amsterdamse zangverenigingen, ter gelegenheid van diens vijfentwintigjarige activiteit als componist onder andere van werken voor socialistische en joodse koren. 'Begeleid door een drietal muziekkorpsen trok een stoet van meer dan 2000 zangeressen en zangers in optocht met vlaggen, banieren en fakkels van het 's-Gravesandeplein langs Oosterpark, Linnaeusstraat, Linnaeuskade naar het huis van den jubilaris op den Breedeweg. Den geheelen weg langs stond een dichte haag van menschen en in de omgeving van den Breedeweg, die vor een groot deel was afgezet en met booglampen verlicht, was het één menschenzee.' Daar werd de huldiging besloten met een fraaie serenade. Bijzonder veel waarde hechtte Krelage aan de bevordering van de internationale broederschap onder arbeiders. In 1924 werd op zijn aanbeveling een fonds opgericht, dat gelden bijeenbracht voor het organiseren van concertreizen naar het buitenland. Twee jaar later maakte de Amsterdamse Stem haar eerste succesvolle concertreis door Duitsland. In datzelfde jaar werd in Duitsland de Internationale der Arbeiter Sänger (IDAS) opgericht, waarvan de Deutsche Arbeiter Sängerbund (DAS) met liefst 250.000 leden de kern vormde. Tot de machtsovername door de nazi's in 1933 was Duitsland het voornaamste reisdoel van BAZ-bonden, die op hun beurt geregeld weer als gastheer voor buitenlandse arbeiderskoren optraden. Door de machtsovername kwam er een abrupt einde aan de concertreizen naar Duitsland. De toen verboden DAS bracht eerst haar omvangrijke bibliotheek in Tsjecho-Slowakije in veiligheid en hevelde deze in 1938 over naar Amsterdam. De schitterende oratoriumcollectie van de DAS vormde een belangrijke aanvulling van de inmiddels onder Krelages hoede aangelegde verzameling grote koorwerken. Krelage kon veel werk van de opbouw van de bibliotheek maken, omdat hij in 1935, nadat zijn werkgever in financiële moeilijkheden was geraakt, bezoldigd voorzitter van de BAZ was geworden. De aanzienlijke salarisvermindering, die hiervan het gevolg was, nam hij graag voor lief.

Tijdens de oorlog probeerde Krelage aanvankelijk, zonder zijn principes te verloochenen, de BAZ en de daarbij aangesloten koren in stand te houden. Besloten werd officieel de banden met de in feite niet meer bestaande SDAP en NVV te verbreken teneinde te voorkomen dat de BAZ-bonden onder supervisie van de Nationaal-Socialistische Beweging dienstbaar aan nazi-propaganda zouden worden gemaakt. Begin 1941 dienden de twee joodse dagelijkse bestuurders D. Cardozo en M. Pach, volgens eigen zeggen 'om de Bond moeilijkheden te besparen', schriftelijk hun ontslag in. Op een bijeenkomst van het bondsbestuur ten huize van Krelage op 2 maart 1941 toonde deze zijn moed door er op te wijzen hoe zwaar juist mede-oprichter van de BAZ Cardozo het besluit om zich op te offeren moest zijn gevallen. Hij voegde er aan toe: 'Wij kunnen niet anders, dan vurig hopen dat spoedig de dag kome waarop we allen weer vrij kunnen ademen in een reine sfeer, waarin niemand om z'n geloof of ras de hem lief geworden taak moet prijsgeven. Dan zullen ook Pach en Cardozo weer in ons midden zijn'. In het najaar van 1941 viel, althans voorlopig, het doek over de BAZ, toen de twee Amsterdamse, bij de BAZ aangesloten koren De Stem des Volks en Kunst en Strijd door het besluit van de Rijkscommissaris dat joden niet meer met 'ariërs' in één vereniging mochten zitten, in feite gedwongen werden hun activiteiten te staken. Een rondschrijven hierover aan de aangesloten bonden leidde tot een verbod van de BAZ. Voordien hadden Krelage en zijn vrienden er voor gezorgd dat de aangesloten koren, met uitzondering van die van Arnhem en Lochem, zich niet bij de Kultuurkamer aansloten. Om te voorkomen dat de Duitsers zelf de bonden liquideerden en op hun bezittingen beslag legden, bedankten de leden op advies van BAZ-bestuurders massaal. Een in feite niet meer bestaand koor, kon dus ook niet meer worden opgeheven. Ondertussen bleef Krelage waken over de bezittingen van de BAZ en de Amsterdamse Stem. Hij slaagde er in, eerst tijdelijk, het niet-socialistische deel van de bibliotheek onder te brengen bij de bibliotheek van de Maatschappij tot Bevordering van de Toonkunst. In de loop van 1942 werd de woning van Krelage aan de Amsterdamse Stadhouderskade door de Duitsers gevorderd. Hij moest het pand binnen drie dagen verlaten. Met de hem typerende doortastendheid vond Krelage niet alleen meteen een nieuwe, ruime woning op de Koninginneweg, maar hij slaagde er bovendien in de archieven van de Stem en de BAZ, alsmede de uitgebreide collectie socialistische muziek daar onder te brengen. Doordat de BAZ al spoedig na de capitulatie in mei 1940 niet meer in staat was het salaris van Krelage uit te betalen en een kort dienstverband bij de VARA in 1941 kwam te vervallen, zocht hij ander werk. Krelage slaagde er in een fabriekje op te richten, dat met de fabricage van als siervoorwerp dienende, gedecoreerde flessen voldoende winst opleverde om hemzelf en een aantal vrienden, onder wie aanvankelijk nogal wat joden, een redelijk inkomen te verschaffen. Krelage heeft zijn medebestuurders Cardozo en Pach niet voor deportatie kunnen behoeden. Wel waren tot het eind van de oorlog op zijn adres Koninginneweg onder andere de dochter van de componist Olman en haar man Max de Vries ondergedoken.

Direct na de oorlog bleek pas welk een verschrikkelijke aderlating vooral de Amsterdamse Stem had gelaten. Liefst 140 joodse leden met hun gezinnen waren gedeporteerd, waarvan slechts één de kampen overleefde. Op nationaal en internationaal niveau ontwikkelde Krelage in de eerste naoorlogse jaren een koortsachtige activiteit op het terrein van de arbeiderskoorzang. Hij bereikte dat, al direct bij de heroprichting van de BAZ in 1946, zich 104 arbeiderskoren met een gezamenlijk ledental van 6000 aansloten. Tot 1952 groeide het aantal leden nog tot 10.000. Daarna begon het ledental terug te lopen, wat in de eerste plaats toe te schrijven was aan de afnemende belangstelling voor koorzang bij de na-oorlogse jonge generaties. De internationale samenwerking van arbeiderskoren werd op beperkte schaal hervat door de oprichting, eveneens in 1946, te Straatsburg van de Internationale des Organisations Culturelles Ouvrières (IDOCO) als opvolger van de IDAS. Als actief en bevlogen IDOCO-voorzitter slaagde Krelage er na enige jaren in de aanvankelijk grote weerstand tegen toetreding van Duitse arbeiderskoren uit de weg te ruimen. Tegen samenwerking met koren van communistische snit bleef hij zich echter als sociaal-democratisch partijganger en overtuigd tegenstander van welke vorm van dictatuur met hand en tand verzetten. Krelage, die bij de heroprichting van de BAZ in 1946 weer full-time bezoldigd bondsbestuurder werd, breidde in de daarop volgende jaren zijn activiteiten ten bate van het koorwezen nog aanzienlijk uit. Zo richtte hij de muziekuitgeverij Zingende Stemmen op, die zich er op toelegde arbeiderskoren van betaalbare partituren te voorzien. Samenwerking van de BAZ met de Maatschappij tot Bevordering van de Toonkunst werd dankzij hem geïntensiveerd door het beschikbaar stellen voor leden van beide organisates van literatuur en partituren uit de nu definitief op één locatie gevestigde BAZ- en Toonkunstbibliotheken. In 1950 was Krelage actief betrokken bij de oprichting van de Federatie van Nederlandse Zangersbonden. Als voorzitter van deze organisatie kon hij grote invloed uitoefenen op het steeds belangrijker wordende regeringsbeleid ten aanzien van Nederlandse koren. Ongeveer tezelfdertijd stichtte hij de Gezamenlijke Amsterdamse Oratoriumverenigingen. En ook deze organisatie bleef hij als voorzitter leiden, tot zijn dood in maart 1957. Tijdens zijn zeer arbeidzaam leven was Krelage bij uitstek representatief voor die Amsterdamse sociaal-democraten, welke minstens zoveel aandacht besteedden aan de politiek-maatschappelijke ontvoogding van de arbeidersklasse als aan haar culturele verheffing.

Archief: 

Persverzameling J.A. Krelage in Gemeente-Archief Amsterdam.

Literatuur: 

M. van Amerongen, 'De Stem des Volks koos voor onze lieve heer' in: Vrij Nederland, 17.3.1973; J. van de Merwe, Gij zijt kanalje, heeft men ons verweten! (Utrecht 1974); J. van Dijk, Het socialisme spant zijn gouden net over de wereld (Montfoort 1990); D. Nooteboom, A. Jansma-Gazan en S. Bloemgarten, 100 jaar 'de stem des volks'. Van strijdlied tot oratorium (Amsterdam 1998).

Portret: 

Jan Antoon Krelage, uit: J. van de Merwe, Gij zijt kanalje, heeft men ons verweten! (Utrecht 1974)

Auteur: 
Salvador Bloemgarten
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 120-125
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003