KETNER, Cornelis Hendrik

Cornelis Hendrik Ketner

(roepnaam: Kees), antimarxistisch filosoof in de SDAP, is geboren te Rotterdam op 28 november 1876 en overleden te Alkmaar op 6 mei 1959. Hij was de zoon van Frans Ketner, textielkoopman en winkelier, en Christina Wilhelmina Bakker. Op 26 juli 1904 trad hij in het huwelijk met Berendina Agatha de Jongh, met wie hij twee zoons adopteerde.

Ketners leven is arm aan uiterlijke gebeurtenissen. Hij groeide op in een liberaal gezin, doorliep in Rotterdam de vijfjarige Hoogere Burger School (HBS), deed staatsexamen gymnasium en begon in 1895 met de studie scheikunde te Leiden. Hij promoveerde daar in 1901 op Het stelsel natriumkarbonaat, aethylalkohol en water (Leiden 1901). Ketner was leraar scheikunde van 1901 tot 1904 aan de HBS in Den Helder (waar hij Berendina de Jongh leerde kennen, de dochter van de gemeenteontvanger), van 1904 tot 1908 in Leeuwarden en daarna weer van 1908 tot zijn pensionering in 1941 in Den Helder. Toen Den Helder in 1941 geëvacueerd werd kreeg hij in december een woning toegewezen in Alkmaar. Ketner nam al vroeg aan het politieke leven deel. Op 11 juli 1898 schreef P.J. Helsdingen, voorzitter van de afdeling Rotterdam der SDAP, hem in als lid. Nog in hetzelfde jaar richtte Ketner de afdeling Leiden der SDAP op en werd daarvan secretaris. Zijn interesse gold steeds meer de filosofie. Hij werd een gepassioneerd aanhanger van het door de Groningse hoogleraar Gerard Heymans ontwikkelde psychisch monisme. Heymans telde meer aanhangers binnen de SDAP, maar met zijn leerling Ketner was hij bijzonder ingenomen. Diens boek Mensch en wereld. Eene inleiding tot het psychisch monisme (Arnhem 1929) voorzag Heymans van een goedkeurend voorwoord.

In 1919 promoveerde Ketner voor de tweede keer en ditmaal aan de Rijksuniversiteit Groningen bij Heymans op Jozef Dietzgen. Een socialistisch wijsgeer (Amsterdam 1919). Dietzgen genoot in de socialistische arbeidersbeweging grote bekendheid en verdiepte, naar sommigen meenden (A. Pannekoek, H. Gorter en H. Roland Holst), de maatschappijtheorie van Marx filosofisch. Zij hielden hem ook voor een materialist. Volgens Ketner is Dietzgen echter geen materialist maar ondanks het moeilijk te loochenen materialistische karakter van zijn afspiegelingstheorie een monist. Zijn dialectiek en kennistheorie verhinderden Dietzgen echter tot het heldere inzicht te komen dat 'het wezen der natuurverschijnselen met ons bewustzijn verwant is; dat de wereld is een psychisch Wezen, waarvan ons bewustzijn deel uitmaakt, terwijl in dat bewustzijn zich een ander deel dier wereld als stoffelijke natuur afspiegelt'. Het psychisch monisme bood dit inzicht naar zijn mening wel.

Vanaf de oprichting van De Socialistische Gids in 1916 tot de opheffing in 1938 schreef Ketner wijsgerige stukken in dit politiek-theoretische orgaan van de SDAP. Incidenteel publiceerde hij ook in andere periodieken (Haagsch Maandblad, Het Nieuwe Leven, Tijdschrift voor Parapsychologie), maar in het partijorgaan schreef hij soms maandelijks over filosofische onderwerpen, in totaal 106 artikelen en vooral recensies. Hij nam in de SDAP een unieke positie in. Hoewel antimarxist, kan hij beschouwd worden als de huisfilosoof van de SDAP tijdens het interbellum. In deze periode nam het marxisme nog een grote plaats in maar dan als maatschappijleer en niet als wereldbeschouwing en levensopvatting. Omdat filosofische beschouwingen in de SDAP tijdens het interbellum zeldzaam waren geworden, lokte Ketner met zijn extreme idealisme geen polemieken meer uit. Misschien kwam dit ook omdat hij de maatschappijbeschouwing in zijn publikaties links liet liggen. Polemiseren deed hij slechts een enkele keer. Zo nam hij het in zijn boek Goed en slecht. Een inleiding in de ethiek (Amsterdam 1933) voorzichtig op voor het echtpaar Wibaut, dat in 1932 een storm van verontwaardiging over zich heen kreeg naar aanleiding van hun boek Wordend huwelijk, een pleidooi voor een vrijere seksuele moraal en voor een driehoeksverhouding binnen een huwelijk. Ketner was van mening, zonder het in alle opzichten met hen eens te zijn, dat het boek van de Wibauts 'getuigt van een hooge ethische gezindheid bij de schrijvers, welke gezindheid, naar het mij voorkomt, alleen door dogmatische verblindheid of vooringenomenheid kan worden miskend'.

Uit het boekje Geestelijke stroomingen in onzen tijd (Amsterdam 1927) leren we de denkwijze van Ketner kennen. Hij resumeerde de belangrijkste filosofieën, maar op zodanige wijze dat zijn eigen standpunt er uit blijkt. Behalve het rooms-katholicisme en het gereformeerde christendom, die hij ondubbelzinnig afwees, had hij voor alle vormen van vrijzinnig christendom begrip. Hij zag een opgaande lijn van de vermenselijkte godsvoorstelling naar de onpersoonlijke god van het psychisch monisme. In alle uitingen van het wijsgerig idealisme ontdekte hij nog wel iets goeds. Hij zei alle begrip te hebben voor het historisch-materialisme van K. Marx en F. Engels, zoals zij dat in de negentiende eeuw ontwikkeld hadden. Maar nu de materiële nood gelenigd was, waren het marxisme en het materialisme aan een grondige herziening toe: 'de aandacht van het stoffelijke en uiterlijke wordt verplaatst naar het innerlijke en geestelijke'. Daarmee hoorde hij met denkers als H. Roland Holst, H. de Man, C. Wichmann, Th. van der Waerden, G. Horreüs de Haas en W. Banning tot diegenen die tijdens het interbellum werkten aan een 'vernieuwd socialisme' zonder materialisme. Dit laatste was volgens Ketner overal op zijn retour. Het eveneens uit de negentiende eeuw stammende Dageraads-atheïsme was hem te negativistisch maar ook dat veranderde van karakter. Hij meende te bespeuren dat zelfs sommige vrijdenkers zichzelf als vroom en religieus gingen zien. Bij het overlijden van de hegeliaanse filosoof G.J.P.J. Bolland in 1922 memoreerde hij wel in milde bewoordingen diens stuitende reactionaire opvattingen, maar Bolland had niet vergeefs geleefd 'al was het alleen maar, omdat hij bij velen de liefde voor wijsgeerige studie heeft gewekt, daardoor de verdieping van het levensinzicht heeft bevorderd, en hunne aandacht gevestigd heeft op de betrekkelijkheid der begrippen'. Zijn SDAP-lezers hield hij voor: 'Was Bolland blind voor de beteekenis van het socialisme, laat ons trachten niet blind te zijn voor de zijne'. Ook benadrukte hij de verwantschap tussen Bolland en Heymans: 'De mensch, in wien het Wereldwezen denkt - de mensch, in wien de Idee zich van zichzelf bewust wordt: men ziet, hoe beide filosofen elkander hier dicht genaderd zijn'.

Behalve voor filosofie probeerde hij in de geest van Heymans begrip te wekken voor de betekenis van paranormale verschijnselen en schreef positief over occultisme en spiritisme, die volgens hem serieuze aandacht en studie waard waren. Van de Studievereeniging voor Psychical Research, opgericht in 1920 en geleid door Heymans, was Ketner lid. Het psychisch monisme bood ruimte voor paranormale verschijnselen: 'De subjectieve verschijnselen leeren, dat er meer kennis in iemands bewustzijn kan zijn dan er langs normalen, zintuigelijken weg is ingebracht'. Op hoeveel begrip ook theosofie en antroposofie als geestelijke uitingen bij Ketner konden rekenen, zijn voorkeur bleef uitgaan naar de redelijk gefundeerde filosofie van Heymans.

Publicaties: 

De elektronen en het vraagstuk van de oerstof (Haarlem 1904; 2 delen); Scheikundige vraagstukken (Groningen 19123, 19154); Occultisme (Amsterdam 1925); Spiritisme (Amsterdam 1926); Organische scheikunde. Beknopt leerboek ten gebruike bij hoogere burgerscholen, gymnasia en lycea (Den Haag 1927); Een gids voor de zelfstudie van den godsdienst (Amsterdam z.j.); Een gids voor de zelfstudie van de wijsbegeerte (Amsterdam z.j.).

Literatuur: 

G. Harmsen, 'Marx-Rezeption in der niederländischen Sozialdemokratie, 1918-1940' in: M. van der Linden (red.), Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden (Trier 1992) 364-429; J. Schaaf, De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen (Kampen 1993).

Portret: 

Cornelis Hendrik Ketner, particuliere collectie

Handtekening: 

Huwelijksakte van Ketner/de Jongh dd. 26 juli 1904; akte 111; akteplaats Den Helder. Als bruidegom.

Auteur: 
Ger Harmsen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 7 (1998), p. 106-108
Laatst gewijzigd: 

00-00-1998