GUIT, Leonardus Franciscus

Leo Guit

(roepnaam: Leo), voorzitter van de Nederlandsche R.K. Bond van Overheidspersoneel 'St. Paulus', is geboren te Den Haag op 16 december 1884 en aldaar overleden op 6 november 1937. Hij was de zoon van Philippus Guit, schoenmaker, later controleur bij de Raad van Arbeid, en Elisabeth Johanna Jansen, dienstbode. Op 3 november 1909 trad hij in het huwelijk met Cornelia Maria van den Berg, dameskleermaakster, met wie hij twee dochters en drie zoons kreeg. Na haar overlijden op 21 maart 1920 hertrouwde hij op 17 november 1920 met Maria Adriana Carbo, machineschrijfster, met wie hij drie dochters en vijf zoons kreeg.

Guit ging na de lagere school werken als timmerman. In 1907 werd hij als lijnwerker-monteur aangenomen bij de Haagse gemeentelijke telefoondienst. Hij werd lid van de Nederlandsche R.K. Gemeentewerkliedenbond, die in 1915 met de R.K. Rijkswerkliedenbond opging in de Nederlandsche R.K. Bond van Overheidspersoneel 'St. Paulus'. Al spoedig werd hij gekozen tot secretaris van de afdeling Den Haag. Ook was hij tweede voorzitter van de Haagse R.K. Volksbond. Op 1 april 1918 werd Guit na een examenprocedure benoemd tot derde vrijgestelde bestuurder van St. Paulus. Nog geen jaar later - op 20 januari 1919 - werd hij gekozen tot voorzitter van de bond, die achttien jaar onder zijn strakke leiding zou staan. Hij stond bekend als een scherp, helder en pregnant spreker. De parlementair verslaggever van De Maasbode herdacht Guit, 'met zijn ravenzwarte haren, zijn scherp getekend gelaat, zijn wat jongensachtige overmoed', als 'een vrome man met een bijna Zuidelijk temperament'. Elders werd Guit gekarakteriseerd als 'een man van het volk', als 'geen man van schipperen en transigeren' en als 'een katholiek van de daad vol menselijkheid en warm medegevoel'.

In het begin van de jaren twintig maakte Guit zich tot tolk van de grote ontevredenheid onder het (katholiek) overheidspersoneel met de bezuinigingspolitiek van het christelijk coalitiekabinet-Ruijs de Beerenbrouck. Met het verdwijnen van de socialistische revolutiedreiging en de verslechtering van de economie kregen de conservatieve tendensen ook binnen de katholieke politiek opnieuw de overhand. De katholieke ambtenaren, onderwijzers, PTT'ers en spoor- en tramwegarbeiders liepen te hoop tegen de aanslagen op hun arbeidsvoorwaarden. Zij voelden zich onvoldoende gesteund door het Bureau voor de R.K. Vakorganisatie. Hun woede richtte zich vooral op de katholieke arbeidersvoormannen in de Tweede Kamer, die zich al te gemakkelijk bij het bezuinigingsbeleid neerlegden. Rechtstreeks overleg tussen de R.K. Centrale van Burgerlijk Overheidspersoneel, waarvan Guit van 1919 tot 1927 secretaris was, en de katholieke Kamerfractie mocht niet baten. Op de jaarvergadering van het Vakbureau in juni 1923 stelde Guit aan de orde 'welke de positie van de arbeiders in het parlement [is], omdat niet altijd voldoende blijkt, dat de [houding van] sommige Tweede Kamerleden de opvatting van de daarbij betrokken arbeiders volkomen dekt'. Voorzitter J. van Rijzewijk wenste niet in discussie te gaan over het politiek gedrag van hemzelf en de andere katholieke arbeiders-Kamerleden. Hij zei het te betreuren 'dat hij geen aanleiding kon vinden om te zeggen wat Guit meent wat gezegd moet worden'.

Op 14 oktober 1923 organiseerde de R.K. Centrale in het Utrechtse gebouw Tivoli een felle protestbijeenkomst tegen de dreigende korting van twintig procent op de ambtenarensalarissen. Omdat het Vakbureau weigerde voorop te gaan in het protest eiste de Haagse afdeling van St. Paulus - de thuisbasis van Guit - het ontslag van de bestuursleden van het Vakbureau in het parlement, Van Rijzewijk en C.J. Kuiper. De crisis werd bezworen door spoedoverleg tussen de afdeling en het Vakbureau. Twee maanden later werd Guit gekozen in het bestuur van de katholieke vakcentrale. Hij bleef bestuurslid van het RK. Werkliedenverbond (RKWV) tot zijn dood in 1937. De ontevredenheid onder het katholieke overheidspersoneel over de opstelling van het Vakbureau was zo groot dat gepraat werd over de oprichting van een tweede katholieke vakcentrale. In augustus 1923 was dit voornemen onderwerp van gesprek tussen vertegenwoordigers van de katholieke bonden van postpersoneel, handels-, kantoor- en winkelbedienden, handelsreizigers, werkmeesters, apothekersassistenten en de Algemene R.K. Ambtenarenbond (ARKA). Op 16 november 1924 organiseerde de R.K. Centrale van Burgerlijk Overheidspersoneel opnieuw een protestbijeenkomst in Utrecht, nu in het Jaarbeursgebouw, met 20.000 aanwezigen. Kuiper hield er een redevoering, die volgens de Volkskrant meermalen op ergerlijke wijze werd onderbroken. Als voorzitter van de vergadering weigerde Guit een motie van wantrouwen tegen de katholieke Kamerfractie in behandeling te nemen. Hij schermde met zijn ontslag als secretaris van de Centrale. Tenslotte nam de vergadering een motie aan, ingediend door voorzitter J.H.A.L. von Frijtag Drabbe van de ARKA, waarin bittere teleurstelling werd uitgesproken over de houding van de katholieke Kamerfractie. Op 8 oktober 1925 installeerde het RKWV een vakgroep van de bij het verbond aangesloten bonden die de belangen behartigden van het burgerlijk en militair overheidspersoneel. Op de oprichtingsvergadering gaf vakgroepvoorzitter Guit nog eens uiting aan de grote ontevredenheid onder het overheidspersoneel over de salarispolitiek van de regering.

Guit was eveneens actief in de (katholieke) politiek. Van 2 september 1919 tot zijn overlijden was hij namens de Haagse R.K. Kiesvereeniging lid van de Haagse gemeenteraad, van 1922 tot 1931 was hij lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Ook binnen de katholieke partij voerde Guit oppositie. In 1922 was hij betrokken bij de oprichting van de Ultrem Club (ontleend aan het Latijnse 'ultum re medium', laatste redmiddel). Dit halfgeheime genootschap, dat resideerde in Den Haag, wilde een dam opwerpen tegen de voortschrijdende reactie binnen de Algemene Bond van R.K. Rijkskieskringorganisaties. Voorzitter van de Ultrem-Club was E.B.F.F. Wittert van Hoogland, secretaris de parlementairjournalist van De Tijd en latere katholieke dissident C.D. Wesseling. De arbeiders-bestuursleden waren Guit en de voorzitter van de Nederlandse R.K. Volksbond in het bisdom Haarlem, H. Silvius. Wesseling noemde Guit later 'de heftigste opposant van ons allemaal'. Wittert was achteraf verre van complimenteus over Guit. In zijn soms erg rancuneuze nagelaten geschriften noemde hij Guit 'een man met een ontzaglijk grote bek, maar zoo dom dat hij zelfs geen brief kon schrijven, zoals bleek toen ik met hem in de Haagse Gemeenteraad zitting had'. Naar eigen zeggen zat de Ultrem-Club achter het ontstaan van de 'Michaël-beweging', die zich ten doel stelde de katholieke politieke partij in progressieve richting te sturen tegenover de terugkeer van de aanhangers van de in april 1922 afgescheiden rechtse Nieuwe Katholieke Partij. De Ultrem-Club zette J.A. Veraart aan tot het organiseren van een bijeenkomst van verontruste katholieke democraten in Utrecht op 23 april 1922, waarop talrijke kopstukken van de katholieke arbeidersbeweging, onder wie Guit, aanwezig waren.

Op 17 januari 1923 werd in Den Haag het startsein gegeven voor de bundeling van de democratische vleugel in plaatselijke Michaël-clubs. De definitieve oprichting van de Haagse Michaël-club vond plaats op 2 oktober 1923. Een jaar later, op 25 oktober 1924, vond op initiatief van de Haagse Michaël-club de oprichtingsvergadering plaats van de Bond tot verspreiding en bevordering van de R.K. Democratische gedachte in de R.K. Staatspartij, kortweg Verbond St. Michaël genaamd. Guit maakte deel uit van de voorbereidingscommissie en werd met onder meer Veraart (voorzitter) en Wittert (vice-voorzitter) gekozen in het voorlopig bestuur van de R.K. Democratische Bond 'St. Michaël'. De conservatieve katholieke partijvoorzitter A.I.M.J. baron van Wijnbergen verklaarde het Michaëlisme openlijk de oorlog. Het einde van de heilige katholieke politieke eenheid leek nabij. Volgens Wittert waren binnen de Michaël-beweging met name 'arbeiders-Michaëlisten als Guit' uit op een scheuring. Dat gevaar werd bezworen door de 'vrede van Utrecht' (1925), waarbij de Michaël-beweging haar landelijk organisatieverband opgaf in ruil voor de reorganisatie van de Algemene Bond van R.K. Rijkskieskringorganisaties tot de R.K. Staatspartij. De vernieuwde partij kreeg een partijraad waarin vertegenwoordigers van de katholieke sociale organisaties een adviserende stem hadden. Van Wijnbergen moest als voorzitter plaats maken voor Ch.J.M. Ruijs van Beerenbrouck. Michaël-voorman Veraart werd met RKWV-voorzitter A.C. de Bruijn opgenomen in het dagelijks bestuur. Bij de parlementsverkiezingen in 1929 werd Guit gekozen in de Tweede Kamer. Hij nam ontslag als bezoldigd bestuurder van St. Paulus maar bleef aan als voorzitter van de bond. Op zijn eerste fractievergadering stelde Guit de herziening van het bezoldigingsbesluit voor het overheidspersoneel aan de orde. In november 1930 dreigde hij steun te geven aan een motie van de sociaal-democraat J. van den Tempel, waarin het regeringsbeleid inzake de ambtenarensalarissen werd afgekeurd. Bij de bespreking van de begroting voor 1932 zegde Guit het vertrouwen in de regering-Ruijs van Beerenbrouck op. Hij kondigde aan tegen de begroting te zullen stemmen. Naar aanleiding van de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer besloot de bondsvergadering van de R.K. Bond van Overheidspersoneel met instemming van Guit dat de functies van bondsvoorzitter en parlementslid niet blijvend te combineren waren. Guit koos voor de bond. Per 1 oktober 1932 nam hij ontslag als Kamerlid.

Naast zijn drukke vakbonds- en politieke werkzaamheden bekleedde Guit verscheidene nevenfuncties. Hij was lid van de staatscommissie-De Wilde, die advies moest uitbrengen over de arbeidsvoorwaardenregeling van overheidspersoneel, en van de Centrale Commissie van Overleg in Arbeidszaken, het georganiseerd overleg over de arbeidsvoorwaarden van overheidspersoneel. Ook was Guit bestuurslid van de R.K. Vereeniging tot bestrijding van tuberculose 'Herwonnen Levenskracht' en van het Haagse katholieke ziekenfonds St. Johannes de Deo. Daarnaast maakte hij deel uit van de raad van commissarissen van de Volkskrant en van het comité Katholiek 's-Gravenhage. Nadat hij was afgetreden als Kamerlid werd het stil rond Guit, mede vanwege tragische gezinsomstandigheden. Hij overleed in het Haagse R.K. Ziekenhuis, waar hij was opgenomen wegens 'overspanning'. 'Terwijl nagenoeg niemand van zijn ongesteldheid wist of gehoord had, werd zijn overlijden in de avond van 6 november per radio bekend gemaakt', schreef de Volkskrant de volgende dag. Zijn begrafenis werd op film vastgelegd door de Film- en Propaganda-centrale van het RKWV. De uitvaartmis werd bijgewoond door tal van vooraanstaande personen, zowel uit de katholieke arbeidersbeweging als van daarbuiten.

Literatuur: 

C.J. Kuiper, Uit het rijk van den arbeid (Utrecht 1924-1953); J.A. van Seggelen, 'St. Paulus' in worden en werken (z.pl. 1932); de Volkskrant, 7.11.1937; Onze Strijder, 12.11., 19.11, 26.11.1937; necrologieën in o.a. De Residentiebode, Ons noorden, De ambtenaar, ARKA-weekblad, Ons weekblad, De R.K. Fabrieksarbeider, Onze banier, Zonnebloemen, De R.K. Bediende en De Centrale; J. van Meeuwen, Lijden aan eenheid. Katholieke arbeiders op zoek naar hun politiek recht (1897-1929) (Hilversum 1998).

Portret: 

L.F. Guit, uit: Onze strijder, 12.11.1937

Handtekening: 

Huwelijksakte van Guit/v.d. Berg dd 3 november 1909. Akte 1881; akteplaats Den Haag. Als bruidegom.

Auteur: 
Jos van Meeuwen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 6 (1995), p. 72-76
Laatst gewijzigd: 

02-04-2022 (beroepen moeder en echtgenotes toegevoegd)