GRUYTER, Jan de

Jan de Gruyter

letterkundige en religieus socialist, is geboren te Lekkerkerk op 18 december 1859 en overleden te Amersfoort op 14 augustus 1932. Hij was de zoon van Willem de Gruyter, touwslager, en Paulina Johanna Smits. In Engeland trad hij op 30 april 1892 in het huwelijk met Louisa Scarratt, met wie hij een dochter en twee zoons kreeg.

De Gruyter behaalde in Utrecht het diploma Hoogere Burger School en studeerde van 1878 tot en met 1881 aan de Indische Instelling te Delft. Daar las hij het blad van F. Domela Nieuwenhuis Oost en West, waarin de 'Vloekzang' van S.E.W. Roorda van Eysinga indruk op hem maakte. Nog meer onder de indruk was hij van Multatuli, van wie hij zijn hele leven een bewonderaar bleef. De Gruyter had literaire neigingen en een ongelukkige jeugdliefde die hem ten slotte naar Indië dreef, zorgde voor het verhaal 'Een geknakt Studentenleven' (1880). Dit werkje stuurde hij naar Oost en West. Domela zag er niets in en verwees de geknakte naar De Banier van Marcellus Emants en F. Smit Kleine. Wel nodigde hij De Gruyter uit eens langs te komen. Deze schreef meer schetsen, die geplaatst werden in de Delftse studentenalmanak. Op reis naar Indië beschreef hij zijn indrukken in de Schoonhovensche Courant. Later verzamelde De Gruyter al zijn literaire werkjes in In Memoriam (Rotterdam 1884). Als ambtenaar in Indië aangekomen, liep hij stage op de Landbouwschool te Batavia, waarna hij van 1883 tot en met 1886 aspirant-controleur op Zuid-Celebes was. Hier was De Gruyter zo eenzaam dat hij in 1887 op buitengewoon verlof moest. Hij was in deze tijd lid van de vrijdenkersvereniging De Dageraad en schreef in enkele nummers van het blad De Dageraad over Multatuli. In 1889 gaf De Gruyter zijn loopbaan op, nadat hij twee jaar als controleur had gewerkt op Noord-Celebes. Hij bewonderde de Max Havelaar en trachtte Havelaar na te volgen, wat hem allerminst lukte. Hij vertrok voor een korte periode naar Nederland. Hij begon tevergeefs een carrière aan het Amsterdamse toneel. Daar maakte hij kennis met Franc van der Goes, die verbonden was aan de toneelschool. De literatuur van De Nieuwe Gids bekoorde hem, maar ook de politieke rubrieken van Van der Goes en P.L. Tak konden zijn goedkeuring wegdragen. Later schreef De Gruyter dat de bekende discussie tussen Van der Goes en Lodewijk van Deyssel in De Nieuwe Gids over het socialisme hem tot het socialisme bekeerde.

In 1890 vertrok De Gruyter naar Engeland. In Liverpool kreeg hij een betrekking bij Lever Brothers Ltd, een vooruitstrevende zeepfirma. De Gruyter sloot zich in Liverpool aan bij de Fabian Society en de in 1893 opgerichte Independent Labour Party (ILP). Hij werd in Liverpool actief, bezocht politieke vergaderingen en deed mee aan de verkiezingsstrijd voor de gemeenteraad. In het blad van zijn werkgever, de Port Sunlight Monthly Journal, verschenen van zijn hand artikelen over het socialisme en de Nederlandse literatuur, bewerkingen van lezingen die hij had gehouden. Hij was ook in Nederland publicitair actief. Van der Goes vroeg hem enkele artikelen van en over Edward Bellamy uit het Engels te vertalen voor het Radicaal Weekblad. Later schreef hij in de voortzetting van dit blad De Strijd. De Gruyter peilde de interesse van Domela Nieuwenhuis in een vertaling van News from Nowhere van William Morris en berichten over Engeland in Recht voor Allen. Henri Polak was De Gruyter echter voor. Tussen beide mannen ontstond een vriendschap gebaseerd op hun Engelse ervaringen en hun belangstelling voor het Engelse socialisme en de Engelse literatuur. Van der Goes vroeg De Gruyter voor het weekblad van hem en P.J. Troelstra De Nieuwe Tijd te schrijven. In 1893 verscheen bijna iedere week de rubriek 'Brieven uit Engeland', waarin De Gruyter de Engelse arbeidersbeweging besprak. Tevens mengde hij zich in de discussie over de aard van de Fabian Society. F.M. Wibaut beweerde volgens hem ten onrechte dat de Fabians niet op het standpunt van de klassenstrijd stonden. Dat was volgens De Gruyter alleen in Londen het geval waar intellectuelen de dienst uitmaakten. In de provincie waren de Fabians veel radicaler en stonden volgens hem op de grondslag van de klassenstrijd en waren in Liverpool ook lid van de ILP. De Gruyter ontfermde zich in Liverpool over uitgeweken Nederlandse socialisten, zoals Jochem Lerk die in Leeuwarden de werklozen had aangevoerd en daarvoor veroordeeld was. Toen De Gruyter naar Londen verhuisde betaalde hij Henri Polaks contributie voor de Fabian Society. In deze tijd bestond de politieke opvatting van De Gruyter uit een mengeling van gematigdheid en radicalisme. Enerzijds vond hij de oprichting van de SDAP, waarvan hij lid werd, een juiste zaak, anderzijds zag hij veel heil in de algemene werkstaking. Tijdens het internationale congres van 1896 te Londen logeerden J.F. Ankersmit en Troelstra bij hem. De Gruyter hield nog steeds de Nederlandse literatuur bij en schreef een enkele keer in De Kroniek. In 1897 vertrok De Gruyter voor lange tijd naar het Verre Oosten, eerst naar Singapore, later woonde hij lange tijd met zijn gezin op Oost-Borneo. In deze tijd probeerde hij zoveel geld te verdienen, dat hij de rest van zijn leven onafhankelijk kon leven.

In 1909 trok De Gruyter zich terug uit zijn commerciële loopbaan en vestigde zich te Haarlem. Hij wilde schrijver worden en in de jaren 1911-1913 wist hij artikelen geplaatst te krijgen in De Gids en De Nieuwe Gids over de Engelse literatuur. In dezelfde tijd schreef hij over Indische onderwerpen in De Beweging en De Indische Gids. Hij sympathiseerde met de Indische Partij van E.F.E. Douwes Dekker, die de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië nastreefde. In het blad De Indiër en het maandblad Het Tijdschrift publiceerde De Gruyter over de toekomst van Nederlands-Indië. Hij wilde toenadering tussen de SDAP en de Indische Partij. De Gruyter werd door deze partij in 1913 voorgesteld als Dekkers vervanger voor het blad De Expres, wat echter niet doorging. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd De Gruyter geruïneerd, hij had al zijn geld in Roemeense olie belegd en was in één klap zijn vermogen kwijt. Toevallig bevond hij zich in Engeland, waar hij een baan aannam en tot in 1920 bleef. In De Beweging schreef hij gedurende de oorlog pacifistische stukken over Engeland. Bijzonder onder de indruk was hij van de Russische Revolutie. Zijn hele leven lang koesterde De Gruyter een diepe bewondering voor Lenin. In 1920 vestigde hij zich te Amersfoort en werd redacteur van Elsevier's Algemeene Bibliotheek. Als letterkundig medewerker schreef hij vele artikelen in Elsevier's geïllustreerd Maandschrift. Bij Elsevier verschenen verschillende van zijn titels, zoals De Russische Revolutie (Amsterdam 1922) en de tot nu toe enige volledige biografie van Multatuli Het Leven en Werken van Eduard Douwes Dekker (Amsterdam 1920). Hij deed steeds mee aan allerlei Multatuli-herdenkingen en was lid van het Multatuli-Museum. De Gruyter, die ook uit het Engels vertaalde, leerde naast zijn mederedacteur Herman Robbers andere schrijvers kennen zoals Just Havelaar en Dirk Coster. Aan hun blad De Stem was hij, evenals zijn zoon W. Jos de Gruyter, medewerker. Het maandblad had een algemeen-humanistische en ethische inslag die hem aansprak.

In de jaren twintig was hij tevens medewerker van De Socialistische Gids, waarin hij over kolonialisme publiceerde. In 1927 schreef De Gruyter zijn boek Levend Geloof (Amsterdam), opgedragen aan de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC). Hij was onder de indruk van de AJC en bezocht herhaalde malen de bijeenkomsten op de Paasheuvel. In het boek legde hij uit dat het socialisme niet alleen berustte op economisch inzicht, maar dat het een levensleer was. Hij beschouwde het socialisme als de voortzetting van het christendom. Met dit idee kon hij de goedkeuring wegdragen van Henriette Roland Holst, die wees op de gelijkgezindheid van De Gruyter met Hendrik de Man. Roland Holst liet De Gruyter in het blad Klassenstrijd over De Man schrijven. Ook de Arbeiders Gemeenschap der Woodbrookers herkende in hem een geestverwant en De Gruyter nam deel aan door de Woodbrookers georganiseerde cursussen. Als laatste boek verscheen in 1929 Tusschen Rationalisme en Mystiek (Amsterdam). Dit was een vervolg op Levend Geloof, waarin hij de overtuiging uitdroeg dat voor de socialist 'de schragende kracht van het Leven' niet een 'eenmalig verleden openbaring', maar een 'doorloopend tegenwoordige Openbaring' was, een kracht 'herbergende de potentieele kracht van regeneratie en nieuwen bloei'. Toen in 1932 De Gruyter stierf droeg Henriette Roland Holst, op wie hij indruk had gemaakt, in Tijd en Taak een gedicht aan hem op. Zij roemde ook zijn 'groote bescheidenheid, die evenwel geen fierheid uitsloot, zijn echte humaniteit, zijn zedelijke ernst en toewijding, al deze kwaliteiten vindt men in zijn werk, dat zich daarenboven onderscheidt door bezonkenheid en objectiviteit'. Zijn zoon Jos vond hem wispelturig.

Archief: 

Archief J. de Gruyter in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens2, 271) en in Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Den Haag).

Publicaties: 

Behalve de genoemde: Macdonald en de Labour Party (Amsterdam 1924); Dostoievski en het maatschappelijk leven (Baarn 1924); 'Lenin en Macdonald' in: De Stem 1927; bibliografie in: Z. Stokvis 'Jan de Gruyter' in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (Leiden 1936) en in: A.J. de Mare, Lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker (Leiden 1948).

Literatuur: 

H.G. Cannegieter, 'Jan de Gruyter' in: Morks Magazijn, augustus 1925; Het Volk, l7.8.1932; Z. Stokvis 'Jan de Gruyter' in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (Leiden 1936); K.F. Proost, Henriette Roland Holst in haar strijd om gemeenschap (Arnhem 1937); D.J. Wansink, Het Socialisme op de Tweesprong (Haarlem 1939); K. ter Laan, Letterkundig Woordenboek voor Noord en Zuid (Den Haag 1952); W. Thys, De Kroniek van P.L. Tak (Amsterdam 1956); F. Tichelman, Socialisme in Indonesië (Dordrecht 1985).

Portret: 

J. de Gruyter, met echtgenote en nicht, IISG

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 5 (1992), p. 95-98
Laatst gewijzigd: 

25-09-2002