GIESEN, Josephus Maria Petrus Jacobus

Josephus Maria Petrus Jacobus Giesen

(roepnaam: Jos), antimilitarist, is geboren te 's-Gravenhage op 22 november 1881 en overleden te Hengelo (Ov.) op 28 januari 1932. Hij was de zoon van Adrianus Giesen, muziekonderwijzer, en Theresia Maria Philomena Boelen. Op 16 december 1909 trad hij in het huwelijk met Anna Maria de Jagher, buffetjuffrouw, met wie hij een dochter en twee zoons kreeg. Na de ontbinding van dit huwelijk op 4 december 1915 hertrouwde hij op 10 november 1920 met Wilhelmina Hendrika de Klerk, met wie hij een dochter kreeg.

Giesen groeide op in een zeer meelevend rooms-katholiek gezin. Zijn vader was een bekend organist en meer dan veertig jaar directeur van het zangkoor van de Sint Theresia-kerk in Den Haag. Ook Giesen was muzikaal. Na een kostschool in Oudenbosch gevolgd te hebben bezocht hij het jezuïetencollege in Katwijk. Hij kon zich echter steeds minder vinden in de kerk en het geloof en daarom stopte hij met zijn opleiding. Dit leidde tot een breuk tussen hem en zijn familie. Hierna leidde hij een ongeregeld leven, mede in reactie op de strenge opleidingsjaren. Hij was enige tijd vaandrig en 'deserteerde' uiteindelijk naar het buitenland. Hij vervulde onder meer een administratieve functie bij ijzerertsmijnen in Frankrijk. Teruggekeerd in Nederland trouwde hij officieel met Anna Maria de Jagher, met wie hij al drie kinderen had. Hij vond een betrekking als boekhouder op een drukkerij in Den Haag, waar hij tot wederzijdse tevredenheid werkte. In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog wierp hij zich weer op het geloof van zijn jeugd. Toen de oorlog op het punt stond uit te breken was hij vervuld met de hoop dat paus Benedictus XV deze zou kunnen tegenhouden. Giesen werd diep geraakt door de verschrikkingen van de oorlog. In juli 1915 gaf hij anoniem de brochure De Christus en de katholieke herders dezer dagen. Een stem uit velen (Den Haag 1915) uit. Daarin sprak hij zijn diepe teleurstelling uit over de paus en de geestelijkheid. Op basis van de op Christus gebaseerde universele, bovennationale liefde deed hij een beroep op zijn geloofsgenoten om in verzet te komen tegen de oorlog.

Giesen raakte betrokken bij de dienstweigeringsbeweging en behoorde tot de ondertekenaars van het dienstweigeringsmanifest (september 1915). Zijn werk in de drukkerij begon hem steeds meer te bezwaren, omdat daar vooral voor de militaire administratie werd gewerkt. In maart 1916 plaatste hij een advertentie waarin hij om werk vroeg in een drukkerij waar geen militair werk werd uitgevoerd. Hij verlangde niet meer dan het salaris van een zetter. Daarop bood de christen-anarchistische drukkerij Frieda in Utrecht hem een functie aan. Eind december 1916 verhuisde Giesen naar Utrecht. Inmiddels was hij lid geworden van de Bond van Christen-Socialisten (BCS). In nauwe samenwerking met B. de Ligt, die zich ook in Utrecht gevestigd had, zette Giesen zich in voor de dienstweigeringsbeweging. Hij verzorgde de Berichten over dienstweigering, die aanvankelijk wekelijks verschenen en waarop men zich kon abonneren. Het doel van deze berichten was bekendheid te geven aan de dienstweigeringsbeweging en aan het lot van de dienstweigeraars (de gevangenisstraffen en de meer dan eens slechte behandeling). Bovendien bevatten de berichten een statistiek van het aantal weigeraars, gevangenen en vrijgelatenen. De berichten werden aan allerlei bladen gestuurd, zodat deze er gedeelten uit konden publiceren. Door dit werk ontstonden internationale contacten waarbij Giesens talenkennis zeer van pas kwam, zoals in het contact met de Britse No Conscription Fellowship en de Zwitserse predikant J. Humbert-Droz. Deze laatste bracht wegens het weigeren van militaire dienst en van het betalen van militaire belasting vele maanden in de gevangenis door. Giesen vertaalde zijn pleidooi voor de militaire rechtbank, dat als brochure verscheen: Oorlog aan den oorlog! Weg met het leger! (Rotterdam 1917). In Utrecht maakte hij in de BCS kennis met Willy de Klerk, die zijn tweede vrouw zou worden. Nadat drukkerij Frieda in financiële moeilijkheden was gekomen, kon Giesen zich door het geven van lessen Engels moeizaam financieel staande houden.

In de richtingenstrijd die zich binnen de BCS afspeelde behoorde Giesen met B. de Ligt, T. Kruyt-Hogerzeil, A.R. de Jong, J. Bommeljé en C. Wichmann tot de stroming die zich steeds meer in anarchistische richting ontwikkelde. Hoewel zij sympathiseerden met de Russische revolutie, hadden zij kritiek op het geweldsgebruik van de bolsjewiki. Zij zagen daarin de kiemen voor nieuwe onderdrukking en pleitten voor geweldloosheid op grond van 'geestelijke weerbaarheid'. Giesen wilde de geweldloze revolutie zo snel mogelijk door het stellen van concrete daden dichterbij te brengen. Militaire dienstweigering, staking en de weigering van slecht werk (de gedachte van 'verantwoordelijk produceren') werden door Giesen met kracht bepleit, onder meer in het BCS-orgaan Opwaarts en enige brochures. Hij stond een 'internationale van de goede arbeid' voor. Giesen was ook een van de gangmakers binnen de BCS van de ideeënvorming over produktieassociaties, arbeidscommunes en consumenten- en woningcorporaties. In 1917 sloot Giesen zich met een aantal andere BCS-leden, onder wie De Ligt en Wichmann, aan bij de Internationale Antimilitaristische Vereeniging (IAMV) en raakte betrokken bij de organisatie van een internationaal antimilitaristisch congres. Nadat daarvoor de financiële middelen waren gevonden, kon Giesen zich vanaf augustus 1919 als bezoldigd lid van de voorbereidingscommissie daaraan wijden. Doorslaggevend was daarbij zijn talenkennis, die nodig was om de internationale contacten te kunnen leggen. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog was Giesen vooral actief in de Bond van Religieuse Anarcho-Communisten (BRAC) en de IAMV. De BRAC ontstond op initiatief van de anarchistische stroming binnen de BCS en het Vrije Menschen Verbond van L. van Mierop. Giesen was na de oprichting in april 1920 met onder anderen A.R. de Jong en Van Mierop lid van het Centraal Comité van de BRAC en vormde ook met de genoemden de redactie van het Bondsorgaan De Vrije Communist. In de artikelen die hij in dit blad schreef stelde Giesen vooral de dienstweigeringsbeweging aan de orde. Namens de BRAC nam hij deel aan de Nooit-meer-oorlog-Beweging en aan het Comité van Actie tegen Witte Terreur. In beide organisaties participeerden vooral vertegenwoordigers van links-revolutionaire organisaties.

De terreur tegen revolutionairen en dienstweigeraars, zoals die werd uitgeoefend in diverse landen, greep Giesen aan. Het dreef hem er ook toe om, levend van een bescheiden salaris, meermalen vervolgde kameraden uit het buitenland bij zich thuis op te nemen, meer dan hij aankon. Hartstochtelijk riep hij op tot boycot en staking in brochures als Alarm tegen den moord!! De gruwelen in Spanje, Hongarije, Amerika enz. (Leiden 1921) en Actie tegen reactie! Tegen den moord op de arbeiders in Spanje enz. Oproep tot internationale solidariteit (Utrecht 1922). In de discussie binnen de revolutionaire beweging stelde Giesen zich met andere BRAC-leden op het standpunt dat de doeleinden van de Russische revolutie onderschreven dienden te worden maar dat het militaire karakter van de dictatuur en de terreur met kracht afgewezen moesten worden. Ook nu weer stelde Giesen de gedachte van coöperatievorming aan de orde. Op de jaarvergadering van 1921 pleitte hij voor 'een sterker economisch samenleven in de Bond'. Zelf had Giesen het initiatief genomen tot de vorming van een fonds waaruit minder draagkrachtigen gesteund konden worden. Binnen de BRAC leefden echter sterke bezwaren tegen Giesens opvattingen, vooral bij voorzitter A.R. de Jong, die in alle voorstellen tot verzachting van het kapitalisme slechs filantropie zag. Toen na uitvoerige discussie op de Bondsvergadering van mei 1922 zijn opvattingen slechts beperkte weerklank vonden, bedankte Giesen als lid van het Centrale Comité en stelde hij zich op de jaarvergadering later dat jaar niet meer herkiesbaar voor de redactie van De Vrije Communist. Daarmee kwam een einde aan Giesens actieve betrokkenheid bij de BRAC.

In diezelfde periode en daarna wijdde Giesen zich vooral aan de IAMV en de organisatie van het internationaal antimilitaristisch congres. Giesens kracht lag niet in de praktische organisatie, daarvoor was hij te impulsief en te emotioneel. Hij slaagde er echter in om door middel van een uitgebreide internationale correspondentie met gebrekkige hulpmiddelen (aanvankelijk zonder type- en stencilmachine) en geringe financiële middelen een uitgebreid netwerk op te bouwen. Van 6 tot 9 augustus 1920 vond in Den Haag een voorbereidingscongres plaats met vertegenwoordigers uit België, Duitsland en Denemarken. Het belangrijkste besluit dat de aanwezigen namen was de instelling van een voorlopig Internationaal Anti-Militaristisch Bureau waarbij personen en organisaties van verschillend karakter en met verschillende doelstellingen zich zouden kunnen aansluiten met het doel het militarisme te bestrijden. Met Pasen 1921 werd in Den Haag het Internationale Anti-Militaristen Congres gehouden, dat, ondanks visumproblemen, door een groot aantal vooraanstaande antimilitaristen werd bijgewoond. Het congres bevestigde de stichting van het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau tegen oorlog en reactie (IAMB). De Ligt en Giesen werden voorzitter respectievelijk internationaal secretaris van het Uitvoerend Comité. Het werk van de IAMB bestond vooral uit propaganda voor het revolutionair antimilitarisme door de organisatie van conferenties en betogingen en het verspreiden van manifesten en brochures, het opkomen voor dienstweigeraars waar ook ter wereld en hulp aan politieke vluchtelingen. Daarbij werd de notie van 'verantwoordelijk produceren' steeds weer met kracht naar voren gebracht. Belangrijk voor dit alles was een omvangrijke internationale correspondentie en een persdienst. Samen met De Ligt vormde Giesen de drijvende kracht achter het IAMB. Geestdriftig deed Giesen in 1921 mee aan de acties rondom de hongerstakende dienstweigeraar Herman Groenendaal. Tevergeefs pleitte Giesen in december 1922 als lid van de IAMB-delegatie op het Wereldcongres voor de Vrede van het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (IVV) voor steun aan dienstweigeraars. Op een conferentie van het IAMB begin 1923 in Berlijn behoorde Giesen tot de groep die een resolutie indiende tegen het toenemend gebruik van geweld en de algemene politiek van onderdrukking in de Sovjet-Unie. Ook het opkomend fascisme werd in deze jaren al veroordeeld.

Na jaren eraan gewerkt te hebben publiceerde Giesen dat jaar zijn Nieuwe Geschiedenis. Het antimilitarisme van de daad in Nederland (Rotterdam 1923). Hierin gaf hij op basis van zijn grote kennis een documentair overzicht van de dienstweigeringsbeweging vanaf het eind van de negentiende eeuw. De blijvende betekenis van dit werk is dat Giesen behalve feitelijke gegevens 'ook de sfeer van de antimilitaristische en met name de dienstweigeringsbeweging in zijn tijd voor het nageslacht wist vast te leggen', aldus Albert de Jong. Inmiddels trad een zeker verloop op bij het IAMB, hetgeen tot een financiële en organisatorische crisis leidde. Na een voorstel van het Uitvoerend Comité, voortaan zonder gesalarieerd internationaal secretaris te werken, legde Giesen in mei 1926 zijn functie neer. Zijn laatste levensjaren waren moeilijk. Naast de teleurstelling over het verloop van de beweging had hij moeite om in zijn levensonderhoud te voorzien. Na in Utrecht en omgeving gewoond te hebben had hij in 1928 korte tijd een pension in Oisterwijk. In datzelfde jaar kreeg hij een functie als verkoper bij de coöperatieve inkoopvereniging De Heemaf in Hengelo (O.). Hij ondervond er echter weinig weerklank voor zijn ideeën en had er een bescheiden salaris en lange werktijden. Af en toe schreef hij nog over dienstweigering. Hij kreeg tuberculose en had een lang ziekbed. Hij overleed na een maandenlang verblijf in een sanatorium. De Jong schreef dat hij 'nooit ... een kameraad (had) ontmoet die met zoveel enthousiasme en temperament militarisme, reactie en terreur heeft bestreden'.

Publicaties: 

Geestelijke weerbaarheid (Rotterdam 1919); Massale dienstweigering (Rotterdam 1919); Anti-Militarisme en Vakbeweging. Redevoering gehouden op 1 Augustus 1920 te Den Haag (Den Haag 1920); Religieus anarcho-communisme (Leiden ca. 1921); Hoe bestrijden wij het militarisme? (Utrecht 1925).

Literatuur: 

B. de Ligt, 'Jos. Giesen' in: De Wapens Neder, maart 1932; A. Storm, 'Jos. Giesen herdacht' in: Bevrijding, maart 1932; A. de Jong, 'Fragmenten uit mijn leven' in: Buiten de perken, augustus 1961-juli 1964; H. Noordegraaf, 'Antimilitarisme in het begin van deze eeuw. De bijdrage van Jos. Giesen (1881-1932)' in: Transaktie, 26 (1997), nr. 1, 11-32.

Portret: 

Josephus Maria Petrus Jacobus Giesen, IISG

Handtekening: 

Huwelijksakte van Giesen/De Jagher dd. 16 december 1909; Reg.6H fol 30, akte 838; akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Herman Noordegraaf
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 7 (1998), p. 50-53
Laatst gewijzigd: 

00-00-1998