FROWEIN, Pieter Coenraad Frederik

Pieter Coenraad Frederik Frowein

vrijdenker en strijder voor algemeen kiesrecht, is geboren te Amsterdam op 30 mei 1854 en aldaar overleden op 4 augustus 1917. Hij was de zoon van Coenraad Frederik Frowein, koopman, en Josephine van Zuylen. Op 22 december 1887 trad hij in het huwelijk met Adriana Anna de Laat de Kanter, met wie hij een dochter en een zoon kreeg.

Frowein studeerde vanaf zijn zestiende wis- en natuurkunde aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre. Hij kreeg tuberculose, kuurde twee jaar en ontdekte de relatie tussen tuberculose en drankmisbruik. Hierdoor werd hij drankbestrijder. In 1878 trad hij toe tot het bestuur van de Multapatior-Bond, de Volksbond tot Wering van Drankmisbruik. Frowein richtte in Amsterdam de eerste Stuiversspaarbank op. Er zouden meer van dit soort spaarbanken volgen, die later opgingen in de Rijkspostspaarbank. In 1873 was hij lid geworden van Het Vrije Onderzoek, zoals de vrijdenkersvereniging De Dageraad, die op sterven na dood was, toen voor korte tijd heette. In 1877 trad hij toe tot de commissie die moest onderzoeken of het mogelijk was een tijdschrift uit te geven. Het besluit viel een redactie te benoemen en een bestuur te vormen van een nieuwe vereniging De Dageraad. De statuten daarvan werden begin 1879 goedgekeurd. In het nieuwe blad De Dageraad schreef Frowein artikelen, waarin hij het belang van de arbeidersbeweging benadrukte. Het heette dat De Dageraad gereorganiseerd was, maar in feite kwam er een andere vereniging voor in de plaats. Geen van de redacteuren en bestuursleden, op Frowein en R.C. d'Ablaing van Giessenburg na, had met de oude Dageraad van doen gehad. Frowein zou zijn levenlang De Dageraad op de vele internationale vrijdenkerscongressen vertegenwoordigen. Hij had veel belangstelling voor de sociale kwestie. In december 1879 besprak hij voor het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond in Amsterdam zijn 'Bijdrage tot een werkliedenprogram'. Hij pleitte voor algemeen stemrecht en sociale wetgeving. Als oplossing voor de armoede beval hij landnationalisatie aan. In 1880 leerde hij op het internationale vrijdenkerscongres in Brussel F. Domela Nieuwenhuis kennen. Frowein, die korte tijd privaatdocent aan de Amsterdamse universiteit was, verhuisde in dat jaar naar Goes, waar hij leraar aan de meisjes-Hoogere Burger School werd. Hij sloot zich aan bij het uit het Comité ter bespreking der Sociale Quaestie voortgekomen Comité voor Algemeen Stemrecht en schreef over algemeen stemrecht in de geavanceerd-liberale Middelburgsche Courant, waarvan P.L. Tak redacteur was en waarin ook M.J. de Witt Hamer schreef.

Frowein zag niets in het socialisme, maar was een overtuigd democraat. Vanaf 1880 sprak hij dan ook jarenlang over algemeen stemrecht voor tal van organisaties, als één van de weinige liberalen ook voor socialistische organisaties. In 1882 schreef hij in Vragen des Tijds het artikel 'Humanisme en godsdienst', dat bij christenen veel stof deed opwaaien. Frowein betoogde dat humanisme het parool voor ongelovigen diende te zijn. Hij wilde de godsdienst als een volksvooroordeel uitroeien. Zijn naam als vrijdenker werd daardoor gevestigd en sommigen beschouwden hem als een gevaarlijke revolutionair. Toen zijn school in 1885 werd gesloten, wilde de onderwijsinspecteur Frowein geen nieuwe baan geven als hij niet de motie van afkeuring introk die hij tijdens de Algemeene Vergadering van Leeraren Middelbaar Onderwijs had ingediend tegen de bedreiging van ontslag voor de leraren H.C. Muller en L. Büchler, die als socialist en vrijdenker actief waren. Frowein weigerde. Hierdoor was het voor hem onmogelijk nog een betrekking als leraar in het middelbaar onderwijs te vinden. Hij vestigde zich weer als privaatdocent te Amsterdam, waar hij in de kringen der Tachtigers verkeerde. Hij bemoeide zich slechts zijdelings met literatuur. In 1879 bewerkte hij Karl Gutzkows treurspel Uriël da Costa (1846), dat verschillende malen werd opgevoerd. Toen zijn vriend F. van der Goes ter gelegenheid van de oprichting van De Nieuwe Gids in 1885 een souper gaf, was Frowein aanwezig. In deze tijd verrichtte hij wetenschappelijke arbeid voor de bekende natuurkundige J.H. van 't Hoff, en promoveerde hij in 1887 bij de hoogleraar H.A. Lorentz op het proefschrift Dissociatie van kristalwaterhoudende zouten (Amsterdam 1887). Frowein publiceerde zijn onderzoek in hetzelfde jaar in het Zeitschrift für physikalische Chemie.

In 1883 trad Frowein toe tot het bestuur van De Dageraad, in een periode dat socialisten en niet-socialisten in een verwoede strijd binnen de vereniging waren verwikkeld. Met de aanname van de motie dat de beginselen van de vrije gedachte niets met het socialisme te maken hadden, vertrokken Domela, Muller en enkele andere socialisten uit De Dageraad. In de zomer 1884 werd Frowein, principieel anti-socialist, voorzitter van De Dageraad. Dit zou hij tot 1889 blijven. Als waarachtig liberaal was hij wel bereid met socialisten samen te werken in de kiesrechtbeweging. Al in 1883 probeerde hij als secretaris van het Comité voor Algemeen Stemrecht het voortouw te nemen in het landelijk bijeenbrengen van verenigingen, die zich inzeten voor het algemeen kies- en stemrecht. De andere leden van het Comité voelden daar evenwel niets voor. De Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht uit 1882 nam Froweins initiatief over. Het bestaan van het Comité rekte zich nog tot januari 1886, toen Frowein tot opheffing overging. Hij had meer ijzers in het vuur. In het najaar van 1882 had de Rotterdamse vereniging voor Algemeen Stemrecht De Witt Hamer en Frowein als leden van het Comité voor Algemeen Stemrecht al gevraagd mee te werken aan de oprichting van een landelijke bond voor algemeen stemrecht. Frowein deed mee omdat hij bang was dat deze anders geheel in socialistische handen zou komen. Op 13 februari 1883 werd een meeting gehouden met Domela, J.A. Fortuijn en Frowein als sprekers. In 1885 werd de Nederlandsche Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht (NBvAKS) opgericht met een geheel socialistisch bestuur, waardoor Froweins rol beperkt bleef. Zijn opvattingen pasten niet geheel binnen de NBvAKS. Zo koesterde hij een zekere weerzin om het kiesrecht te geven aan mensen die het in zijn ogen niet waard waren, zoals sommige groepen bedeelden en ongeïnteresseerden in het algemeen. Ook verdedigde hij in 1885 B.H. Heldt, die vanwege een vergelijkbaar standpunt als lid van de NBvAKS geroyeerd werd. Frowein hield ervan onpopulaire zaken te verdedigen. Zo verdedigde hij Domela, toen die wegens majesteitsschennis was aangeklaagd. Tot afgrijzen van zijn publiek was Frowein voorstander van vivisectie. In 1887 kreeg hij aan het gymnasium te Sneek weer een baan als leraar. In Friesland had Frowein vaak gesproken, in september 1885 te Leeuwarden samen met Vitus Bruinsma over algemeen kiesrecht. In 1886 was hij in de districten Leeuwarden en Dokkum kandidaat voor de Tweede Kamer geweest namens de Friesche Volkspartij. In 1888 echter weigerde hij een nieuwe kandidaatstelling te accepteren. Wel was hij samen met Bruinsma actief in de Nederlandsche Bond voor Landnationalisatie.

In 1890 werd Frowein benoemd tot leraar aan het Koninklijke Instituut van de Marine te Willemsoord, Den Helder. Hij kwam er voor de liberalen in de gemeenteraad, zonder de eed af te leggen, wat veel ophef veroorzaakte. Net als Tak wilde hij de liberalen een vooruitstrevende politiek laten voeren. Frowein pleitte voor uitgebreide sociale wetgeving in een redevoering voor de liberale kiesvereniging Amstels Burgerij, die werd uitgegeven als Bijdrage tot een program der vooruitstrevend-liberalen (Amsterdam 1891). Met dit pleiten voor overheidsbemoeienis naderde hij de sociaal-democratie. Frowein was niet gelukkig in zijn huwelijk. Hij nam, mede vanwege zijn zwakke gezondheid, ontslag en vertrok eind 1900 alleen naar Amsterdam. Volgens zijn eerste biograaf en bewonderaar R. Swierstra wilde hij zich vanwege zijn bescheiden pensioen in het goedkope Brussel vestigen. Maar in Amsterdam, op weg naar het Centraal Station, passeerde hij op de Nieuwendijk een winkeltje, waar een huurkamer werd aangeboden. Frowein bedacht zich en huurde de kamer boven de zaak. Hij zou er ruim zestien jaar wonen en met bijlessen wiskunde zijn brood verdienen. Eenmaal in Amsterdam gevestigd, meldde Frowein zich aan als lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Op het partijcongres van 1901 vertegenwoordigde hij de afdeling Amsterdam I. Als oude aanhanger van de landnationalisatie en de Friesche Volkspartij steunde hij P.J. Troelstra in diens standpunt het landbezit van kleine boeren te stimuleren. Enkele malen trad hij op als zogenaamde telkandidaat. In 1909 kreeg hij als kandidaat voor de Tweede Kamer in het Amsterdamse district I 314 stemmen. In dat jaar brak hij met de SDAP, omdat de partij niet bereid was actie te voeren tegen de doodstraf van de Spaanse vrijdenker F. Ferrer, een goede vriend van Frowein, die in 1911 erelid van het Ferrer Comité werd. Tegenover Domela Nieuwenhuis bekende hij over de SDAP: 'Neen, die lui zijn veel te dogmatisch, ze zouden je heelemaal onder kuratele willen zetten en daar pas ik voor'. Frowein bleef veelvuldig als spreker binnen de vrijdenkersbeweging optreden. In 1903 bood hij aan de redactie van het kwakkelende blad De Vrije Gedachte over te nemen, tegen een salaris van duizend gulden per jaar. Omdat dat bedrag niet op te brengen was, ging het niet door. In 1906 werd Frowein weer voorzitter van De Dageraad, maar hij voelde zich niet echt thuis binnen de vereniging. Als steile atheïst verzette hij zich tegen de agnosten binnen de vereniging. Hij steunde tot verbazing van de leden van De Dageraad het zelfstandige vrijdenkersblad van J. van Loo en Domela Nieuwenhuis, De Dageraad, dat zich op een hardhandig atheïstisch standpunt stelde. In 1909 trad Frowein daarom als voorzitter af, al vertegenwoordigde hij De Dageraad wel op het internationale congres te Brussel.

In 1917 werd Frowein ernstig ziek. Hij kreeg longontsteking, moest door complicaties een oog missen en kreeg een beroerte. De voorzitter van De Dageraad, W. Havers, organiseerde een steunpenning. Van de opbrengst kon Frowein enige tijd naar een herstellingsoord op de Veluwe, waarna hij nog even opleefde. Oude vrienden als Domela, J.G. Götze en J. Hoving bezochten hem thuis en schrokken van zijn toestand. Hoving beschreef Frowein als een lange sombere man, een typische geleerde met een grote flambard 'op zijn witte manen, met beide handen op den rug, die een zwaren wandelstok vasthielden'. Bij zijn overlijden in 1917 schreef Het Volk dat Frowein meer democraat dan socialist was geweest. Hij 'kon moeilijk afstand doen van zekere partikuliere opvattingen, die hem voor het georganiseerde partijleven minder geschikt maakten. Als overtuigd strijder voor algemeen kiesrecht zal hij in gedachtenis blijven bij de arbeidersbeweging'. De Dageraad plaatste in 1919 een monumentje op zijn graf met de tekst: 'Gij zult niet de goden, maar de mensheid dienen. Geen idealen buiten, maar in de werkelijkheid'. De kosten werden bestreden door de opvoering van Froweins bewerking van Uriël da Costa.

Archief: 

Persverzameling en personalia P.C.F. Frowein in Gemeentearchief Amsterdam.

Publicaties: 

Uriël da Costa. Treurspel. Vrij in 't Nederlandsch bewerkt door - (Amsterdam 1879, 19192); 'Humanisme of godsdienst' in: Vragen des Tijds, 1882, II, 33-57, herdrukt in: De Dageraad, 9e jrg., 1916-1917, nrs. 52-53 en 10e jrg., 1917-1918, nrs 1-5; Algemeen stemrecht. Een woord bij de aanstaande verkiezingen (Amsterdam 1881); Nog eens algemeen stemrecht. Een woord bij de aanstaande verkiezingen (Amsterdam 1881); Waarom algemeen stemrecht? (Haarlem 1884); 'Na vijf-en-twintig jaar' in: De Dageraad. Geschiedenis, herinneringen en beschouwingen 1856-1906 (Amsterdam 1906) 93-106; J. van den Ende, Michel Servet. Een der vele slachtoffers van den ketterjager Kalvijn. Met naschrift over de onthulling van zijn standbeeld door - (Amsterdam 1908).

Literatuur: 

H. de Wilde, 'Humanisme of godsdienst?'. Een woord naar aanleiding van een gelijknamig artikel van den heer P.C.F. Frowein, voorkomende in het April-nummer van 'De vragen des tijds' (Goes 1882); G.C. Steynis, Godsdienst of humanisme? Open brief aan den heer P.C.F. Frowein te Goes, naar aanleiding van zijn artikel 'Humanisatie of godsdienst' in de 'Vragen des tijds' (Groningen 1882); Bymholt, Geschiedenis; B.P. Pekelharing, 'Herinneringen aan een tweetal comité's' in: Vragen des Tijds, 1895, 356-81; Vliegen, Dageraad I, 99, 154, 243, 304; Kracht II, 329; Het Volk, 6.8.1917; F. Domela Nieuwenhuis, 'In memoriam P.C.F. Frowein' in: De Dageraad 18.8.1917; R. Swierstra, 'Herinneringen uit het leven van dr. P.C.F. Frowein' in: De Dageraad, 18.8 en 25.8.1917; De Vrije Gedachte, 31.8.1917; Catalogue d'une belle collection de livres sur la théologie, jurisprudence, économie, politique, géographie, topographie, la Frise, histoire des Pays-Bas, généalogie et héraldique, moeurs et coutumes, littérature, sciences exactes, histoire naturelle et beaux-arts provenant de feu M.M. Dr. P.C.F. Frowein (Amsterdam 1918); 'Een nagedachtenis aan dr. Frowein op Multatuli's herinneringsdag' in: De Vrijdenker, maart 1919; O. Noordenbos, Het atheïsme in Nederland in de negentiende eeuw (Rotterdam 1931); F. Erens, Vervlogen jaren (Den Haag z.jr.); Nederlands Patriciaat, 22, 1935-1936, 163; J. Hoving, Levensherinneringen van een vrijdenker. Allerlei lui (Amsterdam 1938); Bevrijdend denken (Amsterdam 1956) 50-1; P.J Meertens, 'Frowein (Dr. Pieter Coenraad Frederik)' in: Mededelingenblad, nr. 23, april 1963, 3-7; P. Spigt, 'P.C.F. Frowein' in: De Vrijdenker, 8 en 15.10.1955; G.H. 's-Gravensande, De geschiedenis van De Nieuwe Gids (Arnhem 1955); A.J.C. Rüter, Historische studies over mens en samenleving (Assen 1967); J. Charité, De Sociaal-Demokratische Bond als orde- en gezagsprobleem voor de overheid (1880-1888) (Den Haag 1972); J. Frieswijk, Socialisme in Friesland 1880-1900 (Amsterdam 1977); 125 jaar vrijdenken (Rotterdam 1981); J. Helsloot, Vermaak tussen beschaving en kerstening. Goes 1867-1896 (Amsterdam 1995); P. Hoekman, J. Houkes, De Weezenkas. Vereeniging op de grondslag van het beginsel 'Opvoeding zonder geloofsdogma' 1896-1996 (Amsterdam 1996); H.G. Prick, In de zekerheid van eigen heerlijkheid. Het leven van Lodewijk van Deyssl tot 1890 (Amsterdam 1997).

Portret: 

Pieter Coenraad Frederik Frowein, uit: Marinus Vermooten en Wim Kalkman, 100 jaar Den Helder en het bestuur van de stad van 1890 tot 1900 (Schagen, 1990)

Auteur: 
P.J. Meertens, Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 40-44
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003