In Memoriam Anneke Welcker (1920 - 2009)

welcker.jpg

'Met Néderland ...?!'
Anneke Welcker neemt de telefoon op in haar werkkamer op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) aan de Amsterdamse Herengracht. Het IISG verzamelt archieven van linkse bewegingen, utopisten en wereldverbeteraars van allerlei slag. Van 1964 tot 1985 leidt Anneke Welcker er met veel elan de afdeling Nederland. Eerst nog wat onwennig in het gezelschap van linkse intellectuelen en oude militanten, vindt ze snel haar bestemming en creëert ze 'met Nederland' haar mooiste jaren.

Johanna Maria Welcker werd op 5 april 1920 geboren in Amsterdam als oudste van de vier kinderen van Albertus Welcker, chirurg, en Johanna Maria van Vessem. Haar vader was een fervent kunstverzamelaar en publicist op kunsthistorisch gebied. De Universiteit Leiden verleende hem in 1956 een eredoctoraat voor zijn verdiensten op dit vlak. Haar moeder had als beeldhouwster een atelier aan huis. Zij kwam uit een doopsgezinde Zaanse koopmansfamilie en droeg in de opvoeding van haar eigen kinderen de typisch doperse idealen soberheid en sociale bewogenheid verder. De kinderen Welcker kregen onderwijs volgens de methode Montessori, die toen nog in de pioniersfase was. In dit kunstzinnige en intellectuele milieu werd een dochter die wilde gaan studeren niets in de weg gelegd.

In 1939 schreef Anneke zich in Leiden in voor geschiedenis. Op de valreep maakte ze de laatste colleges van Huizinga mee. Na een lange onderbreking als gevolg van de oorlog deed ze in 1946 kandidaatsexamen. Met kunstgeschiedenis en Russische taal als bijvakken legde ze zich daarna toe op de moderne Nederlandse geschiedenis, geïnspireerd door de hoogleraar vaderlandse geschiedenis A.J.C. Rüter. In 1961 aanvaardde Rüter in Leiden de allereerste leerstoel sociale geschiedenis in Nederland. De emancipatie van het vak was daarmee een feit. Rüter was ook directeur van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en in die hoedanigheid nodigde hij Anneke Welcker in 1964 uit daar te komen werken. Ze was er, na een valse start van haar loopbaan als ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken, zeer dankbaar voor.

Vakgerichte opleidingen voor archief en bibliotheek bestonden nog niet en van human resource management of competentiebeleid had men nog nooit gehoord. De medewerkers van het IISG deden eenvoudigweg alles wat op hun pad kwam. Anneke haalde archieven en bibliotheekcollecties binnen, sorteerde de materialen, vouwde en versjouwde dozen, maakte inventarissen van archieven, verschafte inlichtingen aan het publiek, en deed - eeuwige sluitpost van de begroting - zelf onderzoek voor publicaties. Al doende bouwde ze in korte tijd een fenomenale kennis van de geschiedenis van de arbeidersbeweging op, die haar hielp om het vertrouwen te winnen van potentiële archiefschenkers. Ze onderhield een hartelijke verstandhouding met oude militanten en jonge activisten. Niet zelden kregen die het idee in Anneke een politieke geestverwant te treffen. Dat was dan een misvatting, want aan politiek deed zij helemaal niet. In het persoonlijke vlak echter was de verwantschap onmiskenbaar. Tegendraadsheid, een afkeer van conventies en regels, een creatieve geest en een onalledaagse uitstraling kenmerkten Anneke en dit alles zorgde ervoor dat zij in de wereld van de militanten goed lag. Diezelfde eigenschappen gaven haar naaste collega's wel eens aanleiding tot vertwijfeling, maar haar humor en ontwapenende directheid deden die al snel vervagen. Wat - onder veel meer - bijblijft is een beeld van haar improvisatietalent in chaos: ze placht een taartje met de poot van haar bril naar binnen te lepelen als er geen vorkje bij de hand was.

Veel studenten en beginnende historici werden door Anneke overgehaald hun onderzoek om te werken tot een uitgave. Ze verrichtte een onmetelijke hoeveelheid werk voor publicaties van derden. Samen met anderen nam zij in 1975 het initiatief tot de reeks 'De Nederlandse Arbeidersbeweging' bij uitgeverij Van Gennep, waarin 16 zwaar geannoteerde uitgaven verschenen. Als redacteur van het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging (BWSA, 1986-2003) werkte ze aan alle acht verschenen delen, die ieder afzonderlijk (tekst)bewerking van zo'n 55 verschillende auteurs behoefden. Zelf leverde ze ook biografieën voor het BWSA, waaronder een lemma over Frederik van Eeden in deel III. Anneke schreef in totaal 22 schetsen en slechts één daarvan betrof een vrouw. Vrouwengeschiedenis vond ze overwegend modieuze onzin. Zij had een zwak voor anarchisten en vrijdenkers. Verreweg de meeste door Anneke geportretteerden waren uit gegoede families afkomstige, hoog opgeleide 'heren' die zich voor de 'arbeidersklasse' waren gaan inzetten. Zonder twijfel hield haar fascinatie voor dit thema verband met haar eigen levensloop, al zou ze zelf zo'n redenering als zinloos gepsychologiseer verworpen hebben.

Het proefschrift Heren en Arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging 1870-1914, waarop Anneke in 1978 in Leiden promoveerde, bevatte twee biografische schetsen, van de anarchisten Johan Methöfer (1863-1933) en H.J. van Steenis (1862-1939). Een bronnenpublicatie: de antwoorden op een arbeidersenquête die in 1880 opgezet was door Domela Nieuwenhuis, maakte het grootste deel uit van het proefschrift. Zij wist een schat aan biografische gegevens van de 58 responderende arbeiders toe te voegen. In het hoofdstuk 'Walden 1898-1907. De geschiedenis van een alternatieve gemeenschap' kregen naast Frederik van Eeden ook andere bewoners gestalte, zoals kippenfokker Sytze de Haan. De eerste stelling bij haar proefschrift concludeerde: 'Op Walden bestond, ondanks de egalitaire opzet, een tegenstelling tussen heren en arbeiders, die in de arbeidsverdeling tot uitdrukking kwam.' Het laatste deel van de dissertatie belichtte het (nu ineens weer actuele) ongemakkelijke bondgenootschap tussen arbeiderspartij en vakbeweging in hun ontstaanstijd. Anneke deed onderzoek en schreef zonder zich te bekommeren om theorieën of methodes. Zij vond het belangrijk om de vele leemtes in de kennis van de sociale geschiedenis op te vullen. Zowel door het verzamelen van bronnen op het IISG als door haar eigen publicaties heeft zij daaraan een niet mis te verstane bijdrage geleverd.

Na haar pensioen en vertrek van het IISG in 1985 bleef ze het door haar zo geliefde biografische genre beoefenen voor het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging. Ze bleef een leven lang wonen in haar geboortehuis aan de Roemer Visscherstraat in Amsterdam. De laatste jaren wendde ze de blik naar de geschiedenis van de doopsgezinde gemeente, die haar van moederszijde al vertrouwd was. Voor de Doopsgezinde Historische Kring verrichtte ze veel documentatie- en bibliotheekwerk. Haar laatste publicatie, in 1993, betrof het kleinste kerkje in Amsterdam Noord, 'De Vermaning' aan het Meerpad. Ze las en reisde veel, totdat een verslechterende gezondheid haar dat onmogelijk maakte. Na een moeilijke laatste periode overleed ze op 15 maart 2009. Ze werd begraven vanuit de Doopsgezinde Singelkerk, waar ze als 18-jarige ten doop was gehouden.

Margreet Schrevel
december 2009

Oorspronkelijk gepubliceerd in: Frederik van Eeden-Genootschap Mededelingen LIV. 150 jaar Frederik van Eeden (Maart 2010) z.p.