URBAN, François Ernst Lodewijk

François Ernst Lodewijk Urban

secretaris van de Algemeene Groningsche Werklieden Vereeniging en het Provinciaal Groninger Werklieden Verbond, is geboren te Leeuwarden op 12 december 1843 en overleden te Groningen op 25 november 1904. Hij was de zoon van Heinrich Ernst Ludwig Urban, fourier, en Jacoba Rosenberg. Op 30 mei 1861 trad hij in het huwelijk met Albertje Greving, dienstbode, met wie hij twee dochters en drie zoons kreeg.

Urban was één van de vele kinderen van een Duitse beroepsmilitair in het Nederlandse leger. Hij woonde tot zijn zestiende jaar op het Groninger kazerneterrein. Hij begon als los arbeider maar werkte zich op tot zaakwaarnemer, rechtskundig adviseur en besteder van dienstboden. Hij viel op door zijn grote belezenheid. Zijn kennis deed hij op in de Sociëteit van Handwerkslieden, in 1868 opgericht door de Vereeniging van Industrieëlen en Werkbazen. Urban, die niet meer dan lager onderwijs genoten had, hunkerde zijn leven lang naar kennis. Voor gestudeerden had hij een sterke achting en hij mocht zich graag op de omgang met geletterden laten voorstaan. Hij drukte zich goed uit in woord en geschrift, maar schreef geen foutloos Nederlands. Tegenstanders plaatsten zijn ingezonden stukken daarom wel zonder correcties, met een honend commentaar. De sociëteit, waarvan Urban in 1876 bestuurslid werd, had als doel het bevorderen van 'wetenschappelijke kennis' onder werklieden. Zij organiseerde iedere winter lezingen waar liberale heren, hoogleraren en moderne dominees spraken, maar ook de Multatuliaan en vrijdenker B.P. Korteweg. Urban onderging diens invloed, naast die van S. van Houten en F. Feringa. Deze radicalen waren anti-clericaal, vrijdenker, feminist en stonden kritisch tegenover het socialisme. Urban voelde zich niet meer thuis in de Hervormde kerk omdat die in de stad Groningen door orthodoxie werd overheerst. In het kielzog van de predikant B.C.L. Mosselmans werd hij remonstrant. Bij die nieuwe gemeente waren vooral gegoede burgers lid en was een werkman een rariteit.

Urban was aanhanger van het vooruitstrevend liberalisme, dat in Groningen sterk vertegenwoordigd was. Hij stelde zich op het standpunt dat de emancipatie van de werkende klasse het best kon worden bereikt door verbetering van hun onderwijs. Hij wilde verplicht, neutraal en kosteloos onderwijs en verzette zich tegen confessioneel onderwijs. Hij was tegen censuskiesrecht, maar wees ook het algemeen kiesrecht af uit angst voor een meerderheid van de confessionelen. Vandaar dat hij zich inzette voor een kiezersexamen. Door goed onderwijs hoopte hij zelfstandige kiezers te kweken. Hij richtte een avondschool voor volwassenen op, waar les werd gegeven in staatsinrichting. In 1878 bekeerde hij zich tot het algemeen kies- en stemrecht. Van het socialisme had hij een afkeer, omdat dit in zijn ogen de individuele vrijheid opofferde aan de staat. Socialisme was een droom en de socialistische staat had de trekken van een tuchthuis. Hij sprak over 'holle frasen' en 'woorden om een eenvoudig werkman het hoofd op holte brengen'. Hij las van F. Domela Nieuwenhuis de Sociale Brieven (1878) en wilde met de socialisten samenwerken voor de invoering van politieke rechten en vrijheden, maar niet waar het ging om socialstische 'begeerten en wenschen'. In deze tijd gingen in socialistische kring aangepaste dichtregels van de vrijzinnige dichter P.A. de Genestet rond: 'Urban, Urban / Middenman / Wat heb je er an'. Wel introduceerde hij Recht voor Allen op de leestafel van de Algemeene Groningsche Werklieden Vereeniging (AGWV), waarvan Urban in 1877 secretaris was geworden. De AGWV was aangesloten bij het Provinciaal Groninger Werklieden Verbond (PGWV), waarvan Urban van 1879 tot 1884 ook secretaris was. Hij zorgde er voor dat het PGWV zich in 1877 aansloot bij de Vereeniging tot bevordering van het Volksonderwijs in Nederland. Zijn eigen levensloop klonk door toen hij schreef: 'hoe meenig schoon verstand van een arbeiderskind is niet begraven of in den doofpot gestopt. Ja, hij had een groot man kunnen zijn.' Nadat Korteweg op de avondschool de leer van Th.R. Malthus besproken had, was Urbans hartstocht voor geboortenbeperking gewekt. Door hem leerde hij het boek van G. Drysdale De Elementen der sociale wetenschap (1854) kennen en propageerde de inhoud op zijn vele spreekbeurten. Hij zag overbevolking als oorzaak van alle armoede en had bewust maar twee kinderen. In De Werkmansbode en de Provinciale Groninger Courant publiceerde hij in 1879 tal van stukken over dit onderwerp. Daarbij ontleende hij gegevens en argumenten aan De Tolk van den Vooruitgang, waarin Korteweg en H. Hartogh Heys van Zouteveen over geboortenbeperking schreven. Urban viel over het standpunt van Domela Nieuwenhuis, die 'de leer der sexueele moraal' als panacee voor alle problemen afwees. Domela reageerde ironisch op Urbans geestdrift: 'langzamerhand begon de meening te ontstaan: praat ge van Urban, dan praat ge over de sexueele moraal'. In 1882 werd Urban bestuurslid van de Nieuw-Malthusiaansche Bond. Het lukte hem echter niet deze beginselen opgenomen te krijgen in de programma's van de AGWV en het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond, waarvan Urban eveneens een tijdlang bestuurslid was. Urban zette zich er voor in de AGWV en het PGWV om te vormen van gezelligheidsverenigingen en ziekenpotjes tot politieke organisaties. In tal van Groninger dorpen stichtte hij werkliedenverenigingen. In de stad bracht hij de AGWV, tot leven door lezingen te organiseren en allerlei instellingen op te richten, zoals het onderling ziekenfonds Vrije Dokter en Apotheker, een bibliotheek, de bouwvereniging Werkmanssteun, een informatiebureau voor werkzoekenden en het onderling waarborgfonds voor werkloze leden van de AGWV, Hulp in Nood. Hij financierde deze instellingen zo veel mogelijk met behulp van donateurs. In 1880 vroeg hij prins Alexander als erelid, maar die weigerde.

In de strijd voor algemeen kies- en stemrecht werd Urban in 1880 secretaris van het pas opgerichte Provinciaal Groninger Comité voor Algemeen Stemrecht, dat korte tijd later werd omgezet in het Noord-Nederlandsch Verbond voor Algemeen Stemrecht (NNVvAS). In deze jaren was Urban zeer actief. Joan Nieuwenhuis die zich in 1882 in Groningen gevestigd had, ondergroef echter zijn positie. Nieuwenhuis wist het NNVvAS te radicaliseren en vormde uit AGWV-leden een propagandaclub die het socialisme verspreidde. Urbans val kwam in 1883, toen uitkwam dat hij zich schuldig had gemaakt aan chantage. Hij had iemand betrapt die door een kwitantie niet te laten zegelen de zegelwet overtrad. Voor vijftig gulden wilde Urban wel zwijgen. Een deel van de leden van de AGWV eiste zijn aftreden als secretaris, maar een meerderheid aangevoerd door de socialist Gerrit Nanninga wilde hem behouden. Enkele maanden later bedankte Urban toch. Wel bleef hij secretaris van het PGWV. Eén van zijn laatste daden in die functie was het helpen oprichten van de jongelingenvereniging Ontwikkeling in 1884. Daarin schoolden zich de latere socialistische propagandisten J.H.A. Schaper, Tj. Luitjes en Urbans zoon Evert Jan. Urban, die door Nieuwenhuis en Nanninga op de achtergrond gedrongen was, trad in hetzelfde jaar af als secretaris van het PGWV. Hij bleef nog even afdelingssecretaris van de Nederlandsche Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht, waarin het NNVvAS was opgegaan, maar eind 1884 bedankte hij ook voor die functie. Nanninga typeerde Urbans ondergang in 1894 in De Wachter: 'zoo hoog hij was gestegen zoo laag viel hij neer. En hoe lager hij viel, des te harder trapten hem de arbeiders en bourgeoisie. Ja, tot dank voor al zijn koketteeren met haar, laat de burgerij hem thans aan z'n lot over.' Toen Urban in 1904 stierf, plaatste alleen zijn zoon Evert Jan een advertentie. Geen enkele krant besteedde aandacht aan zijn overlijden.

Literatuur: 

G. N(anninga), 'Beknopt 25-jarig overzicht der arbeidersbeweging te Groningen 1868-1893' in: De Wachter, 4.8, 18.8, 1. en 22.9.1894; G. Bruintjes, Socialisme in Groningen (Amsterdam 1981); P. Hoekman, J. Houkes, O. Knottnerus, (red.), Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen (Groningen 1986).

Portret: 

F.E.L. Urban, advertentie in Provinciale Groninger Courant, 6.1.1883

Handtekening: 

Huwelijksakte van Urban/Greving dd. 30 mei 1861. Akte 149, akteplaats Groningen. Als bruidegom.

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 4 (1990), p. 206-208
Laatst gewijzigd: 

06-03-2020 (spelling voornaam en kindertal gecorrigeerd, beroep echtgenote toegevoegd)