SUURHOFF, Jacobus Gerardus

Jacobus Gerardus Suurhoff

(roepnaam: Ko), sociaal-democratisch vakbondsman en politicus, is geboren te Amsterdam op 23 juli 1905 en aldaar overleden op 14 maart 1967. Hij was de zoon van Willem Johannes Suurhoff, huisschilder, en Catharina Boxum. Op 16 oktober 1930 trad hij in het huwelijk met Alida Voorzanger, met wie hij twee dochters en twee zonen kreeg.

Door toedoen van zijn onderwijzer volgde Suurhoff het Uitgebreid Lager Onderwijs. Meer onderwijs konden zijn ouders zich niet permitteren. Op zijn vijftiende kreeg Suurhoff een baan bij de Stoomvaart Maatschappij Nederland, waar hij vier jaar lang de inhoud en omvang van ladingen berekende. Hij volgde avondcursussen en sloot zich aan bij de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC). Na de vervulling van zijn militaire dienstplicht nam zijn werkgever hem niet terug vanwege zijn activiteiten in de jeugdbeweging en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), waarvan hij op zijn achttiende lid geworden was. Suurhoff vond kantoorbanen bij de Rijksaccountantdienst, de exporthandel, de tabakshandel en opnieuw de export (het Zuid-Afrikaansche Handelshuis). Enigszins tot verdriet van zijn ouders bekoorde de politiek Suurhoff, die in 1925 gekozen werd tot secretaris van de grote afdeling Amsterdam II (Staatslieden- en Spaarndammerbuurt). Voor zijn activiteiten had hij de steun van zijn uit een politiek 'bewust' diamantbewerkersgezin afkomstige vriendin, met wie hij in 1930 zou trouwen. Binnen de 'rode familie' vertegenwoordigden zij en andere jongeren een nieuwe generatie actieve leden. Suurhoff was lid van de moderne Algemeene Nederlandsche Bond van Handels- en Kantoorbedienden. Hij deed mee aan huisbezoek en plakken en werd in 1930, ondanks de afspraak met zijn vrouw meer tijd voor studie vrij te houden, voorzitter van de Vakgroep Kantoorbedienden. Hij gold als een felle kerel, die er in het debat de vonken vanaf kon laten vliegen en over een grote parate kennis beschikte. Hij verzette zich fel tegen de communistische Roode vakbondsoppositie (RVO) in de bond en tegen de linkse oppositie in de partij (de latere Onafhankelijke Socialistische Partij). Hij had zijn baan bij het handelshuis opgezegd en was, ondanks het lagere loon, in mei 1929 op het Documentatiebureau van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) komen werken. Door zelfstudie ontwikkelde hij zich hier verder. In 1933 leverde hij bij de vijftigste sterfdag van Karl Marx een fel stuk over de betekenis van diens economische analyses en in 1934 publiceerde hij een vertaling van het leerboek Principles of Public Finance uit 1922 van de Britse Labour-politicus Hugh Dalton. Tegen de achtergrond van de economische crisis en de massawerkloosheid was Suurhoff in de jaren dertig speciaal belast met het vakbondsjeugdwerk, dat het NVV naast de activiteiten van de elitaire AJC organiseerde. Hij schreef voor de NVV-jeugdleiders diverse handleidingen. In 1937 woonde hij de 23e Internationale Arbeidsconferentie in Genève bij en deed hiervan verslag in De Socialistische Gids, een taak die E. Kupers doorgaans vervulde. In 1938 volgde hij mr. S. Mok op als chef van het Documentatiebureau van het NVV. Binnen de Algemeene was Suurhoff van 1931 tot 1936 actief geweest in het bestuur van de afdeling Amsterdam en vanaf 1936 was hij lid van de Bondsraad. Zijn poging in april 1938 bondspenningmeester te worden mislukte, omdat zijn tegenstrever W.A. van den Heuvel bijna twee keer zoveel stemmen behaalde. Succesvoller was hij in de politiek. Hij had zitting in het Amsterdamse Federatiebestuur van de SDAP en kwam in juni 1939 op de door een conflict opengevallen plaats in de gemeenteraad van S.R. de Miranda. In augustus bereikte hem als gemobiliseerde het bericht dat hij voor groot verlof in aanmerking kwam om in de Tweede Kamer de plaats in te nemen van J. van den Tempel, die minister was geworden. In beide lichamen hield hij zich met sociaal-economische onderwerpen bezig. Zijn maiden speech in de Tweede Kamer handelde over jeugdwerkloosheid. Met zijn 34 jaar was Suurhoff beduidend jonger dan de overige vertegenwoordigers. Bij zijn entree had hij geweigerd de handen van de communistische en nationaal-socialistische Kamerleden te schudden.

Toen de Duitse bezetter in juli 1940 H.J. Woudenberg aan het hoofd van het NVV plaatste, ontsloeg deze Suurhoff, die zijn baan bij het Documentatiebureau naast zijn vertegenwoordigend werk was blijven vervullen. Hij sloot zich aan bij de die maand gevormde Nederlandsche Unie, waarschijnlijk omdat hij hierin een mogelijkheid zag om de nationaal-socialisten buiten de deur te houden en mogelijk ook vanwege het doorbreken van de verzuilde verhoudingen in Nederland. Hij werd gewestelijk commissaris in Amsterdam en gold als de plaatselijk organisator. In oktober werd hij gearresteerd en zeven weken gevangen gehouden omdat de Duitsers hem verantwoordelijk hielden voor een te Oranjegezinde etalage van de Unie-winkel op het Damrak, die daarop door nationaal-socialisten kapot geslagen was. Deze arrestatie maakte veel indruk. Na de Februaristaking in 1941 werd hij opnieuw gearresteerd en bijna zes weken gevangen gehouden. Hij kwam vrij omdat zijn vrouw volhield dat hij ten onrechte vast zat. Toen de Unie in april een regeling maakte waardoor joden als werkende leden werden uitgesloten, bedankte Suurhoff voor het lidmaatschap. In mei 1942 werd hij opnieuw gearresteerd en met andere gijzelaars vastgezet in Sint Michielsgestel. Bij de lezingen die er georganiseerd werden en waarin vooruitgelopen werd op nieuwe naoorlogse verhoudingen, kreeg hij niet het onderwerp 'Onze economie' (dat viel toe aan P. Lieftinck) maar sprak hij met A. Stapelkamp van het Christelijk Nationaal Vakverbond en J. Veldman van het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond over de corporatieve ordening van het naoorlogse bedrijfsleven. Anders dan zijn confessionele medesprekers pleitte Suurhoff ook voor het opheffen van de scheidslijnen in de vakorganisatie. In het kamp stond hij één maal op een lijst voor fusillade. In juni 1943 werd hij vrijgelaten. Hij werd hierna een belangrijk medewerker van het illegale verzetsblad Je Maintiendrai, waarin oud-Unie-leden en ex-gijzelaars de gedachtewisseling over naoorlogse partijvernieuwing in de vorm van een Nederlandse volksbeweging voortzetten. Suurhoff hielp mee de sociaal-economische visie uit te werken. Het blad gaf ook twee brochures uit, waarin J.Ph. Backx de visie van de werkgevers verwoordde en Suurhoff die van de werknemers. Kern van Suurhoffs betoog in Werknemer en toekomst (z.pl. 1943) was een geordend bedrijfsleven met medezeggenschap in bedrijven en publiekrechtelijke organen. Hij onderhield ook banden met andere verzetsbladen. Zo schreef hij in Accu-Vonken. Dit gaf opiniërende artikelen naast De Accu, dat enkel nieuws bevatte op basis van aan de BBC ontleende radioberichten. Hij werd vast medewerker van Paraat, waarbinnen hij voor vernieuwing van de sociaal-democratie pleitte. Eind 1944 zocht hij met H. Brugmans, P.J. Schmidt en W. Schermerhorn contact met Het Parool, waar F.J. Goedhart en W. van Norden belangstelling hadden voor het programma van de volksbeweging. Rond deze tijd besloot het voormalige dagelijkse bestuur van het NVV Suurhoff op te nemen in het voorlopige dagelijks bestuur dat na de bevrijding zou aantreden, waardoor zijn leven opnieuw bepaald leek te worden door een combinatie van politiek en vakbeweging.

De Nederlandse Volksbeweging (NVB) presenteerde zich in mei 1945 met een manifest. De gewenste vernieuwing zou zich echter niet doorzetten. De oude partijen en tradities keerden al spoedig terug. Wel kreeg NVB-voorzitter Schermerhorn met W. Drees van de SDAP de opdracht het eerste naoorlogse kabinet te formeren. De NVB werd nauwelijks of niet gesteund door de vakbeweging - uit die kring was Suurhoff de enige ondertekenaar van het manifest - en ontwikkelde zich zonder veel arbeidersaanhang. Suurhoff vond de sfeer ook te intellectualistisch. Hij was als NVB-secretaris aangezocht maar had voor deze functie bedankt. Wel was hij lid van het hoofdbestuur en namens de NVB lid van het Comité Nationale Omroep, dat de vooroorlogse 'vierendeling' in een nieuw bestel niet wilde laten terugkeren, wat het bestuur van de Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs Suurhoff niet in dank afnam. In de zomer bracht de NVB een door Suurhoff geschreven en door Schermerhorn ingeleide brochure uit naar aanleiding van de door de Eenheids Vakbeweging in de Rotterdamse havens gesteunde stakingen: Staking, ja of neen? (Amsterdam 1945). Deze bevatte de argumenten waarom de regering tijdens de wederopbouw de loonontwikkeling in de hand moest houden en markeerde feitelijk de overgang van een nog aan klassenstrijd refererend stelsel van arbeidsverhoudingen naar één dat gebaseerd was op samenwerking. Geleidelijk aan begon Suurhoffs bezoldigde functie bij het NVV de overhand te krijgen. In het NVV-bestuur was hij als secretaris-redacteur belast met de centrale kaderscholing en de redactie van de bladen De Vakbeweging en De Stem van de Arbeid, waarvoor hij de hoofdartikelen schreef. In 1947 kreeg hij zitting in het curatorium van het nieuw gevormde Wetenschappelijk Bureau dat het NVV-bestuur moest adviseren. Tegenover de fusiepoging van NVV en Eenheids Vakcentrale stond hij sceptisch en waar hij kon bestreed hij de communisten. Hij maakte enkele reizen naar het buitenland, onder meer naar Indonesië (1947, 1950) en Suriname en de Nederlandse Antillen (1949). Zijn positie in het NVV was inmiddels zo centraal dat hij in 1949, bij de pensionering van het duo Kupers en C. van der Lende, tweede voorzitter van het NVV werd met het vooruitzicht na vier jaar H. Oosterhuis als voorzitter op te volgen. Namens het NVV was hij actief bij de uitwerking van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie en de in 1950 gestichte Sociaal-Economische Raad. Zijn inzet voor pariteit voor de vakbeweging in de produkt- en bedrijfschappen betekende dat de werkgevers weinig voelden voor medewerking op dit niveau. Wat de medezeggenschap in de bedrijven aangaat, verwachtte Suurhoff dat scholing een van de belangrijkste taken van de vakorganisaties zou worden en doorzag hij niet dat de zwakke wetgeving de ondernemers volop kansen gaf de invoering van ondernemingsraden te vertragen.

Suurhoff, die de oprichting van de Partij van de Arbeid (PvdA) had gesteund, was in de herfst van 1945 opnieuw lid van de Tweede Kamer geworden (en tot juli 1946 ook nog van de Amsterdamse gemeenteraad). Hij ondersteunde de grote lijnen van de regeringspolitiek en meed opnieuw de omgang met communisten, al bestreed hij hen in het debat fel. In de PvdA was hij lid van de plancommissie die in 1951 het rapport De weg naar de vrijheid, Een socialistisch perspectief uitbracht. In september 1952 werden, op instigatie van Oosterhuis, twee leidende figuren uit de vakbeweging opgenomen in het derde kabinet-Drees, A.C. de Bruijn van de Katholieke Arbeiders Beweging en Suurhoff, die de post van Sociale Zaken en Volksgezondheid kreeg. Hiermee kwam een eind aan zijn vakorganisatieperiode. Hij betreurde het dat maatschappelijke zorg ondergebracht was bij het nieuwe ministerie voor Maatschappelijk Werk maar verzoende zich met het ministerschap van F.J.F.M. van Thiel, die hij nog uit Sint Michielsgestel kende. Tijdens zijn zesjarig ministerschap fungeerde A.A. van Rhijn als staatssecretaris voor arbeidsvoorwaarden en internationale aangelegenheden. Dit laatste terrein lag Suurhoff niet vanwege de eraan verbonden plichtplegingen. Hij werkte zich snel in op de voor hem nieuwe terreinen van volksgezondheid en emigratiebeleid en gold als een minister met sterke eigen ideeën, die makkelijk de schrijfmachine greep om zijn memorie van antwoord zelf op te tikken en die in de Kamer niet altijd parlementair taalgebruik bezigde en meermalen het onaanvaardbaar uitsprak. Onder Suurhoff kregen de sociale partners makkelijker toegang tot het ministerie. Suurhoff slaagde er in de ouderdomsvoorziening uit de noodwet-Drees een definitieve vorm te geven en meer sociale wetgeving voor te bereiden. In maart 1956 nam de Tweede Kamer de Algemene Ouderdomswet aan die in 1957 van kracht werd. Hoewel velen deze eerste waardevaste volksverzekering met de naam Drees verbinden, was de totstandkoming het werk van Suurhoff. Ook de Algemene Weduwen- en Wezenwet uit 1959 kan als zijn werk worden gezien, al kon hij de verdediging in de Kamer niet meer op zich nemen als gevolg van het aftreden van het vierde kabinet-Drees in december 1958. Bekritiseerd werd Suurhoff vanwege zijn gevoelloze houding jegens de arbeiders in de Dienst Uitvoerende Werken, die volgens hem te weinig bereid waren in andere delen van het land te gaan werken. Zijn maatregelen om hen hiertoe te dwingen moest hij in 1955 onder druk van de Raad van Vakcentralen terugnemen. Ook kreeg hij veel kritiek op zijn restrictieve en niet-gedifferentieerde loonpolitiek, terwijl als gevolg van een krappe arbeidsmarkt in de tweede helft van de jaren vijftig steeds meer zwarte lonen werden uitbetaald. De onvrede hierover uitte zich voor de PvdA in verkiezingsverlies in 1959 en voor het NVV in ledenverlies.

In 1959 keerde Suurhoff terug in de Kamer, waarbij hij zich in de PvdA-fractie tot tegenspeler van fractievoorzitter J.A.W. Burger zou ontwikkelen. Deze spanning kreeg een breder bereik, toen het PvdA-congres van maart 1961 Suurhoff tot partijvoorzitter koos. Uiteindelijk trad Burger in het najaar van 1962 af, als gevolg van de aanhoudende oppositie en de felle kritiek op hem in vooral Het Parool. Op deze krant had Suurhoff enige invloed. Zo was hij er als minister door interventie bij hoofdredacteur P.J. Koets in geslaagd een voor hem onwelgevallig bericht over ontwikkelingen inzake loonmatiging uit de krant te houden. In 1959 was hij in het curatorium van de krant gekomen, waar de partijpolitieke controverse met Burger en de berichtgeving daarover in Het Parool uitvoerig aan de orde kwamen. Bij de stemming in het partijbestuur over het verzoek van Burger zich te distantiëren van de kritiek van Het Parool gaf de stem van Suurhoff de doorslag, wat voor Burger aanleiding was als fractievoorzitter op te stappen. Suurhoff legde later aan Burger uit dat hij een vakbewegingsman was, die probeerde mensen die hem in de weg stonden weg te slaan. Zijn voorzitterschap van de partij was niet eenvoudig, omdat de PvdA bij de verkiezingen in 1963 opnieuw verloor en als organisatie geleidelijk verstarde. In april 1965 nam J.G.H. Tans het voorzitterschap van hem over, omdat Suurhoff minister van Verkeer en Waterstaat werd in het kabinet onder leiding van J.M.L.Th. Cals. Dit kabinet trad na de 'nacht van Schmelzer' in oktober 1966 af. Ondanks zijn kanker stond Suurhoff opnieuw op de kandidatenlijst voor de Kamerverkiezingen. In februari 1967, een maand voor zijn overlijden, werd hij herkozen. D. Roemers antwoordde op de vraag of Suurhoff een goed kameraad in het dagelijks leven was: 'Hij kon prachtig vertellen. Zijn reisverhalen voor het personeel van het NVV waren gebeurtenissen. Maar hij gunde zich weinig tijd voor persoonlijke contacten. Hij had te veel te doen. Als "baas" in het NVV was hij geen gemakkelijk man, maar stevige antwoorden kon hij best verdragen. Onze eerste felle botsing ruimde veel misverstand op. Als je in de klem zat, kon je op hem rekenen. Velen hadden een warme vriendschap voor zijn hoekige persoonlijkheid.'

Archief: 

Documentatie J.G. Suurhoff in IISG (Amsterdam).

Publicaties: 

Wat lezen wij? Een leidraad voor vakbondsjeugdleiders (Amsterdam 1932; redactie); 'Karl Marx' historische prestatie' in: De Vakbeweging, 1933, 153-6; H. Dalton, De geldmiddelen der overheid (Amsterdam 1934; vertaling); Doel en methoden van het vakbondsjeugdwerk. Een wegwijzer voor leiders en jeugdige functionarissen van de jeugdgroepen der moderne vakbeweging (Amsterdam 1934); Eenheid van actie? Ja! In de moderne vakbeweging! (Amsterdam 1935); 'De windwijzer van het Kremlin' in: De Vakbeweging, 1935, 420-5; 'De roep om terugkeer van den vrijen internationalen handel' in: Economisch-Statistische Berichten, augustus 1936, 599; 'De XXXIIIe [moet zijn 23e] Internationale Arbeidsconferentie te Genève' in: De Socialistische Gids, 1937, 493-9; Oud en arm. Wet-Drees (Amsterdam 1946); (met F.P. Fuykschot en H.J. Kuiper) Rapport over de reis naar Suriname en Curaçao (z.pl. 1948); Loonpolitiek (Amsterdam 1948); 'De vakbeweging in Suriname' in: Eldorado, juni 1949, 251-7; voorwoord in: Voor brood, vrede en vrijheid. Besluiten van het eerste wereldcongres van het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (Amsterdam 1949); 'De Nederlandse Unie en haar betekenis voor de bevrijdingsstrijd' in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.), Onderdrukking en Verzet. II (Arnhem z.j.) 98-108; 'Op weg naar bestaanszekerheid' in: De weg naar vrijheid (Amsterdam 1951) 27-43; bijdrage in: Report on the European housing conference organised by the European Regional Organisation of the ICFTU (z.pl. 1952); 'Op weg naar bestaanszekerheid' in: Socialisme en Democratie, 1952, 27-43; Zó werkt de werkloosheidswet (Amsterdam 1952); voorwoord in: S. Mok, De vakbeweging (Den Haag 19532); De sociale betekenis van het toerisme. Voordracht (z.pl. 1953); geleidewoord in: Achttienhonderd vier en negentig-1954. Gedenkboek bij het 60jarig bestaan van de Algemene Bedrijfsbond Voedings- en Genotmiddelen (Amsterdam 1954); bijdrage in: Redevoeringen uitgesproken ter gelegenheid van de feestelijke opening van de nieuwe vleugel van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde (Leiden 1956); voorwoord in: Sociale aspecten automatisering (Amsterdam 1957); woord vooraf in: Richtlijnen bescherming ziekenhuizen met het oog op buitengewone omstandigheden (Den Haag 1958); Advies inzake het emigratiebeleid (Den Haag 1961; voorzitter Raad voor Emigratie); Advies over de premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering voor 1962 (Den Haag 1961; voorzitter commissie Sociaal-Economische Raad); 'Simpele wetenschap' in: Socialisme en Democratie, 1961, 265-7; 'De minister ging, de zorgen bleven' in: Socialisme en Democratie, 1961, 510-4; 'Dr. E.E.G. Mansholt' in: Socialisme en Democratie, 1962, 81-3; Plan '63 (Amsterdam 1963; geluidsdocument); 'Formatie en deformatie' in: Socialisme en Democratie, 1963, 479-84; 'Hoogst griezelig' in: Socialisme en Democratie, 1963, 659-63; Advies inzake de herziening van de landverhuizingswet 1936 (Den Haag 1964; voorzitter Raad voor Emigratie); Rede op het congres van de Partij van de Arbeid op 5 en 6 maart 1965 (Amsterdam 1965); (met F.J.H.M. van der Ven e.a.) Veertig jaar Personeelsaad N.S. Utrecht (Utrecht 1967).

Literatuur: 

Fr.J. Uitterwijk, 'Van een (niet actief) lid met een interessant beroep' in: Mercurius, 1.1.1956, 3; 'Suurhoffs hobby is werken' in: Het Vrije Volk, 12.2.1959; F. Kerbert, P. de Waart, 'Kenschets van een partijleider' in: Elseviers Weekblad, 18.3.1961; A. Kloos, 'Suurhoff een maatschappelijk architect' in: Het Parool, 19.3.1967; F.W. Heijjer, 'Ko Suurhoff dood' in: Mercurius, 25.3.1967, 1, 6; D. Roemers, 'Ko Suurhoff: bekwaam vakbondsman en politicus' in: De vakbeweging, 28.3.1967, 100-1; G. Harmsen, B. Reinalda, Voor de bevrijding van de arbeid (Nijmegen 1975); J. Bank, Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volks Beweging (NVB) (Deventer 1978); J.P. Janzen, 'J.G. Suurhoff (1905-1967) - een levensbericht' in: Het eerste jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1979) 242-81; E. Hueting, Fr. de Jong Edz., R. Neij, Naar groter eenheid. De geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen 1906-1981 (Amsterdam 1983); C. van Esterik, J. van Tijn, Jaap Burger. Een leven lang dwars (Amsterdam 1984); A.A. de Jonge, 'SUURHOF[F], Jacobus Gerardus' in: BWN II (Amsterdam 1985) 551-2; W. Velema, 'Hoe Suurhoffs erfgoed verkwanseld wordt' in: Intermediair, 13.3.1985, 1-7, 37; A. Visser, Alleen bij uiterste noodzaak? (Amsterdam 1986); G. Mulder, P. Koedijk, H.M. van Randwijk. Een biografie (Amsterdam 1988); L. Winkel, H. de Vries, De ondergrondse pers 1940-1945 (z.pl. 19892); M. Brinkman, M. de Keizer, M. van Rossem (red.), Honderd jaar sociaal-democratie in Nederland 1894-1994 (Amsterdam 1994); G. Mulder, P. Koedijk, Léés die krant! Geschiedenis van het naoorlogse Parool (Amsterdam 1996); H.J. Langeveld e.a., Zwischen Wunsch und Wirklichkeit. Die belgischen, niederländischen und westzonalen deutschen Gewerkschaften in der Phase des Wiederaufbaus 1945-1951 (Münster 1994); M. Brinkman, Willem Drees, de SDAP en de PvdA (Amsterdam 1998); W. ten Have, De Nederlandse Unie (Amsterdam 1999).

Portret: 

Jacobus Gerardus Suurhoff, uit: E. Hueting e.a., Naar groter eenheid. De geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen 1906-1981 (Amsterdam 1983)

Auteur: 
Bob Reinalda
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 273-279
Laatst gewijzigd: 

00-00-2001