STURKENBOOM, Theodorus Johannes Albertus

Theo Sturkenboom

(roepnaam Theo), voorzitter van de Nederlandse Katholieke Bond van Kappersbedienden 'St. Cosmas', is geboren te Utrecht op 17 oktober 1910 en aldaar overleden op 31 augustus 1993. Hij was de zoon van Albertus Sturkenboom, sigarenmaker, en Theodora van Rijnsoever. Op 3 april 1940 trad hij in het huwelijk met Antonia Adriana Johanna van Straalen, met wie hij vijf dochters en acht zonen kreeg.

Sturkenboom was het tweede kind in een gezin met zeven kinderen. Van de vijf die na hem werden geboren bereikte geen de 20-jarige leeftijd. Zijn moeder overleed toen zij pas 43 jaar was. Het gezin was belijdend katholiek en actief betrokken bij het werk van de parochie. Sturkenboom werd op 18-jarige leeftijd voorzitter van de parochiale gezellenvereniging. Na zeven jaar lagere school en enkele maanden ambachtsschool, waarvoor hij te onhandig bleek, begon hij op zijn veertiende als kappersbediende en behaalde na vier jaar zijn papieren bij de vakschool voor kappers. Tijdens de oprichtingsvergadering van de Utrechtse R.K. Kappersbediendenclub in 1928 vroeg hij: 'Waarom kunnen wij geen eigen bond krijgen?'. Zijn betrokkenheid vormde de start van een welhaast levenslange loopbaan als vakbondsman. Door toedoen van het R.K. Werkliedenverbond (RKWV) kwam op 16 oktober 1932 de R.K. Kappersbediendenbond 'St. Cosmas' tot stand. Sturkenboom werd penningmeester en enige jaren later ook secretaris. De bond telde nog geen 200 leden en moest het doen met één functionaris voor beide functies. De Rotterdamse kapper en voorzitter G.H. Peters was in de jaren dertig het gezicht van de bond, terwijl Sturkenboom voor de administratie zorgde en bijdroeg aan het vakblad. Om zich bij te scholen volgde hij drie jaar avondonderwijs aan de Sociale School, een door de rooms-katholieke vakbeweging opgezette opleiding voor bestuurders. Niet alleen de crisis speelde de bond parten, maar ook het feit dat veel bedienden na enige tijd een eigen zaak stichtten en daarmee voor de bond verloren waren. Hierdoor was het moeilijk een ervaren bestuur op te bouwen. Peters en Sturkenboom bleven echter op hun post en St. Cosmas deed het in vergelijking met de andere bonden goed. Eind juli 1941 schakelde de Duitse bezetter het RKWV gelijk met het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV). Toen de voorzitters van de confessionele bonden daarmee niet instemden, kwam aan het werk van St. Cosmas een einde.

Na het einde van de oorlog kwam de bond terug als Nederlandse Katholieke Bond van Kappersbedienden 'St. Cosmas'. Sturkenboom verliet in 1946 het kappersvak en werd administrateur bij de overkoepelende instelling voor kappersscholen en na vijf jaar, toen de eerste regeling van lonen en vrije dagen voor het kappersbedrijf tot stand kwam, gesalarieerde bij de bond. In 1951 werd hij gekozen tot voorzitter en onder zijn leiding groeide de bond uit tot ruim 2000 leden. Deze was daarmee groter dan de kappersbond van het NVV, die in 1954 opging in de Algemene Bedrijfsgroepen Centrale (ABC) en als vakgroep van 1000 leden in een bond met meer dan 30.000 leden minder herkenbaar was dan St. Cosmas. Omdat het in de vakbeweging gewoonte was dat de grootste bond het woord en de pen voerde, deed St. Cosmas dit voor de kappersbedienden, met Sturkenboom, een dominante rijzige man met een goed verzorgde stevige haardos, als onbetwiste voorman. Vanaf begin jaren vijftig kwam Sturkenboom regelmatig in de publiciteit om zich sterk te maken voor het kappersvak en de afschaffing van het zogeheten fooienstelsel. Hij verkondigde dat een kapper een vakman met een gedegen opleiding was, die een volwaardig loon verdiende en zijn hand niet moest hoeven ophouden. In 1957 verzocht hij samen met Gerrit Uit de Bosch van de ABC en Jan Huis, secretaris van de Nederlandse Kappersbond, het in 1956 ingestelde Hoofdbedrijfschap Ambachten een onderzoek te doen naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van het afschaffen van het fooienstelsel. Het Hoofdbedrijfschap stelde een commissie in met twaalf leden, onder wie Jaap Boersma, economisch adviseur van het Christelijk Nationaal Vakverbond, en Harry ter Heide, wetenschappelijk medewerker bij het NVV. Advies werd gevraagd aan de rechtsgeleerden N.E.H. van Esveld en W.F. de Gaay Fortman. Omdat bekend was dat een deel van het kappersinkomen uit fooien bestond, officieel 'verval' genaamd, hielden de belastingdienst en sociale zekerheidsinstellingen daar rekening mee. Het gemiddelde loon van werknemers in de kappersbranche bedroeg volgens de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) nog geen 1000 gulden per jaar, maar de belastingdienst schatte het inkomen 200 gulden hoger in. De commissie concludeerde dat het fooienstelsel moest worden afgeschaft en dat sociale partners dat in de CAO moesten regelen. Toen in 1960 in de CAO voor het kappersbedrijf een nieuw loonsysteem en een verbod op het aannemen van fooien werd overeengekomen, was dit voor Sturkenboom een hoogtepunt in zijn carrière. Sturkenboom maakte deel uit van de Vakraad voor het Kappersbedrijf en was bestuurslid van de Vereniging tot Bevordering van de Vakopleiding, de latere Stichting Vakopleiding in het Kappersbedrijf. Op de vakschool gaf hij enthousiast en onbezoldigd les. De vakopleiding in het kappersbedrijf werd niet door de overheid gefinancierd, omdat het Ministerie van Onderwijs meende dat de kappersopleiding ook op ambachtsscholen kon plaatsvinden. Maar volgens Sturkenboom moest het vakonderwijs niet in handen gelegd worden van 'leken, die geen verstand hebben van ons vak', zo liet hij in 1957 in De Tijd weten. In dat jaar werd hij vanwege zijn 25-jarigjarig jubileum als bestuurder van St. Cosmas benoemd tot ridder in de orde van de Heilige Sylvester. Terwijl Sturkenboom altijd bezig was met zijn werk voor de bond, regelde zijn echtgenote het huishouden van het grote gezin. Hier was niet gauw iemand te veel en iedereen kon altijd blijven eten. Op zondagen na de hoogmis waren er soms meer dan twintig mensen in huis, waardoor het eten aan de grote kloostertafel in ploegen plaats vond. De kinderen discussieerden op dezelfde toonhoogte als hun vader en zijn vrouw deed enthousiast mee. Verjaardagen waren een absolute kakofonie.

In de jaren vijftig was het aantal dameskapsalons toegenomen en raakten herenkappers in de minderheid. Aan wie het horen wilde liet Sturkenboom weten dat steeds minder mannen voor het vak kozen en dat heren ermee genoegen zouden moeten nemen om door dames te worden geknipt. Daarbij wees hij op de doorgaans erbarmelijke wijze waarop de kapsters hun werk moesten doen. Hun werkdagen waren veel te lang en zij kregen nauwelijks tijd om te eten. Het gebrek aan enthousiasme bij mannen om kapper te worden weet hij aan de lage lonen, die bij andere sectoren achterbleven. Terwijl de verhouding mannen en vrouwen in het kappersbedrijf halverwege de jaren vijftig nog gelijk was, was midden jaren zeventig 83 procent van de werknemers vrouw. Sturkenbooms waarschuwingen hadden weinig effect. Bij gelegenheid van het 40-jarig bestaan van zijn bond in 1972 merkte hij op dat de uittocht van herenkappers dramatische vormen had aangenomen en dat het vak van herenkapper dreigde uit te sterven. Daarom moesten de opleidingen voor dames- en herenkapper worden samengevoegd. Sturkenbooms zwanenzang was zijn offensief tegen de particuliere kappersopleidingen, die de leerlingen voor honderden guldens opleidden voor werkloosheid. Hij vond dat zij louter uit winstbejag misbruik maakten van de onderwijsvrijheid en wees er op dat er in het kappersbedrijf alleen plaats was voor heel jonge mensen, die hun biezen konden pakken zodra zij 23 jaar werden en het volwassenenloon betaald moesten krijgen. Wel kon hij tevreden zijn dat in 1970, na tientallen jaren touwtrekken, een pensioenfonds voor kappers tot stand kwam. Hiervan was hij bestuurslid tot 1979.

De federatievorming van de vakcentrales NVV en Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV) tot Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) in 1976 ging deels voorbij aan St. Cosmas. De bond had de handen vol aan interne problemen. Door Sturkenbooms pensionering in 1976 en het vertrek van secretaris-penningmeester Jan Oudegroen, die na tien jaar de bond in die functie te hebben gediend geen goedkeuring kreeg voor zijn financieel beleid, zat de bond zonder bezoldigde bestuurders. Sturkenboom schoof zijn zoon Wil als interim-bestuurder naar voren, maar die meende dat in een branche met meer dan 80 procent vrouwelijke werknemers vrouwen als bestuurder moesten worden aangesteld. Sturkenboom bleef aan als voorzitter. De bond zag, vanwege de herkenbaarheidswens, af van opgaan in de Industriebond NKV en ging zelfstandig verder als Kappersbond NKV. In 1979 nam Sturkenboom afscheid als bondsvoorzitter. Zijn werk werd overgenomen door de juriste Heleen Buijs en de kapster Hennie van Wijngaarden, die het vrouwelijke gezicht werden in een tot dan door mannen gedomineerde organisatie. Sturkenboom bleef trouw de algemene vergaderingen van de bond bezoeken en protesteerde in een ingezonden brief in de Volkskrant in 1992 tegen het feit dat de bond, dan Kappersbond FNV, geen aandacht aan het 60-jarig jubileum besteedde. Het voor anderen opkomen kon hij niet laten. Hij werd actief in de Katholieke Bond van Ouderen. Hij was al ver in de zeventig en woonde inmiddels met zijn vrouw in een aanleunwoning van het verzorgingshuis Titus Brandsma in de Utrechtse wijk Overvecht, toen hij werd gekozen tot bewonersvertegenwoordiger. Sturkenboom overleed in 1993.

Literatuur: 

De Tijd, 10.1.1933, 24.10.1939, 14.10.1957, 31.5.1969, 3.6.1969, 8.11.1971; Nederlandse Katholieke Arbeidersbeweging. Jaarboek betrekking hebbende op omvang en werkzaamheden gedurende jaren 1939 tot en met 1947 (Utrecht 1947) 27; C.J. Kuiper, Uit het rijk van de arbeid. Ontstaan, groei en werk van de Katholieke Arbeidersbeweging in Nederland. Deel III (Utrecht 1953) 517; Limburgsch Dagblad, 10.12.1954, 9.11.1971, 25.11.1974; 'Afscheid van de voorzitter' in De Kapper, februari 1979, 2-3; 'Theo Sturkenboom Kappersbond NKV: "Die kapstertjes worden uitgebuit tot en met"' in: Bondgenoot, 6 april 1979, 9; 'Kappers' in: de Volkskrant, 19.10.1992 (ingezonden brief); B. van Oortmerssen, 'Oprichter Sturkenboom ergert zich aan niet vieren 60-jarig jubileum kappersbond’ in Utrechts Nieuwsblad, 31.10.1992; A. Haalboom, ''Vroeger werkte je op zaterdag door tot 12 uur ’s nachts"' in De Kapper, juni 1993, 3-6; J. Volkers en B. Wagendorp, 'Sturkenboom vooruit' in: de Volkskrant, 12.2.2005; D. Nas en W. Wemmers, Geknipt en geschoren. 125 jaar vakorganisatie in het kappersbedrijf (2015, beschikbaar op www.vakbondshistorie.nl/wp-content/uploads/Dik-Nas_Kappersbond.pdf).

Portret: 

T.J.A. Sturkenboom, collectie Paul Jekkers (Utrecht)

Handtekening: 

Huwelijksakte van Sturkenboom/Van Straalen dd. 3 april 1940. Reg 742-01, akte 287, akteplaats Utrecht. Als bruidegom.

Auteur: 
Wil Wemmers, Dik Nas
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2016)