STAAL, Karl Rigard van

Karl Rigard van Staal

zakenman en socialistisch politicus, is geboren te Amsterdam op 5 december 1889 en overleden te Haarlem op 13 maart 1961. Hij was de zoon van Andries George van Staal, knecht in een viszaak, en Eveline Christina Sophia Schneider. Op 1 december 1909 trad hij in het huwelijk met Geertje Joosten, dienstmeisje, met wie hij een dochter en een zoon kreeg.

Van Staal was volgens J.C. Mollerus een 'spontane, ongecompliceerde daadmens' en volgens zijn vader was hij 'voor het geluk geboren'. Om zijn moeder financieel te steunen begon hij op zijn negende bij te verdienen als onder meer boodschappenjongen voor diamantslijpers. Zij overleed aan tuberculose toen hij elf was. Toen zijn vader na een jaar hertrouwde, verzette hij zich en regelde dat hij met een schoolkameraad mee kon naar een militaire muziekschool in Herne (Duitsland). Daar leerde hij clarinet spelen. Begin 1903 waren zij terug voor verlof en deserteerden. Op zijn veertiende werd Van Staal élève-muzikant bij het Instructie-Bataljon te Kampen. Na drie-en-een-half jaar, waarin hij bijverdiende door de verkoop van porties vis en zelfgedraaide sigaretten, hield hij het voor gezien. Hij meldde zich ziek en kreeg door eerlijkheid tegenover de arts gedaan dat hij eervol werd ontslagen. Terug in Amsterdam begon hij als bediende bij een kruidenier, maar hij werd spoedig ontslagen omdat hij met diens dienstmeisje verkering kreeg. Zonder over ervaring te beschikken werd hij aangenomen als volslagen bediende bij een eerste klas kruidenierszaak. Hij voldeed en bleek een natuurlijke aanleg te hebben voor het maken van etalages en alles wat met reclameopmaak te maken heeft. Omdat hij wilde trouwen en eigen baas wilde zijn, begon hij op zijn achttiende met van zijn grootvader en een klant geleend geld een eigen winkel in de Ferdinand Bolstraat. Deze ging echter door gebrek aan ervaring en inzicht ten onder, waarop het jonge echtpaar een eenvoudiger winkel in de Jordaan begon. De armoede daar in vergelijking met de welvaart in andere stadsdelen legde de grondslag voor zijn latere 'tot een vaste overtuiging uitgegroeide politieke inzicht'. Van Staal, die alweer op iets anders 'prakkizeerde', werd reiziger in moderne druk-op-de-knop-zeepapparaten en koetsier-theeverkoper. Hij bleek een prima verkoper en werd lid van de handelsreizigersvereniging Eendracht. In 1912 verhuisde het gezin, dankzij bondsconnecties, naar Rotterdam, waar hij als chef-reiziger in koloniale waren goed verdiende en de schulden van zijn eerste winkel kon afbetalen. Van Staal werd lid van de Ancient Order of Foresters, een humanitaire vereniging met bijstand (onderling en aan derden) en broederschap zonder discriminatie als doelstellingen, en van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Voor hij deze laatste stap zette, was er 's avonds 'veel lectuur verslonden, en de kranten werden gespeld van de toen dominerende richtingen'. H. Spiekman, die hem politiek vormde, vroeg hem in 1914 bij het uitbreken van de wereldoorlog als tweede secretaris van een steuncomité uit de arbeidersbeweging, waarin alle plaatselijke bevolkingsgroepen vertegenwoordigd waren, met de boodschap: 'Het zal er wel op neer komen, dat je tevens de eerste secretaris vervangt'. Van Staal wist een grootse brievensmokkel voor de vele uitgeweken Belgen in de stad te organiseren, totdat de Duitsers erachter kwamen. Hij speelde een rol in de speciaal opgerichte Huurdersbond, die beslag legde op grote, leegstaande gebouwen om er gezinnen in onder te brengen. De SDAP-afdeling Rotterdam III koos Van Staal ondanks zijn jeugdige leeftijd tot voorzitter. In deze periode was Van Staal ook in zijn vakbond actief. Omdat hij 'kon spreken en schrijven, maar vooral ook organiseren' had hij al spoedig een secretariaatsfunctie gekregen in de afdeling van de handelsreizigersvereniging Eendracht. In oktober 1914 sprak hij nog op een openbare vergadering van deze neutrale vereniging, maar omdat dat meer met zijn nieuwe politieke inzichten strookte, ging hij in 1915 over naar de moderne Algemeene Nederlandsche Bond van Handels- en Kantoorbedienden. In 1916 werd hij secretaris van de afdeling Rotterdam en van juni 1917 tot juni 1918 was hij lid van het landelijk bondsbestuur. Als redacteur van het in januari 1917 uitgebrachte blaadje De Winkelsluiting zette hij zich in voor vervroegde winkelsluiting. Daarbij kon hij zijn eigen domheid om als winkelier zo lang mogelijk open te willen blijven als voorbeeld stellen.

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1916 kwam Van Staal in twee districten uit. Dankzij de steun van de bootwerkers op de linker Maasoever, die hem nog uit het comité van Spiekman kenden, werd hij bij de herstemming gekozen en deed hij zijn intrede in de Rotterdamse raad, die hij als een 'prachtige leerschool' ervoer. Een jaar later kwam hij namens het district Ridderkerk ook in de Provinciale Staten van Zuid-Holland, waar hij het jongste lid was. Hij had de handen voor de politiek vrij omdat de directeur van het Dagblad van Rotterdam hem een ochtendbaan als advertentieacquisiteur had aangeboden. Deze was onder de indruk van een feestavond, die Van Staal georganiseerd had om een collega-Forester uit de nood te helpen met een programma van twee pagina's tekst en 62 pagina's advertenties. Het werven van advertenties ging Van Staal zo goed af dat hij in 1918 zijn eigen advertentiebureau kon beginnen, Van Staal & Co. te Rotterdam. Om deze reden bedankte hij als bestuurder van de bond van handels- en kantoorbedienden. In 1919 raakte hij betrokken bij wat de loterijaffaire zou worden van W.H. Broekhuijs, een dubieuze ondernemer met massapsychologisch inzicht die aan allerlei financiële projecten verdiende maar er ook voor in het gevang belandde. In Rotterdam steunde Broekhuijs de oprichting van het dagblad Voorwaarts door J.W. Matthijsen door de advertenties voor zijn loterijspel, dat op de grens van het juridisch mogelijke balanceerde, bij Van Staal aan te bieden. Van Staal, die blijk gaf Broekhuijs' spel te doorzien, slaagde er tijdens de affaire door koelbloedig optreden in de financiële belangen van zijn zaak en van de bank veilig te stellen. Wel zag hij zich door zijn betrokkenheid bij de affaire gedwongen zijn lidmaatschappen van gemeenteraad, Provinciale Staten en SDAP neer te leggen. Tijdens de rechtsgang wist hij duidelijk te maken dat hij geen ander aandeel had in deze affaire dan uitsluitend de verdeling van de advertenties. Bovendien stelde hij de machinaties van de rechterlijke macht in de affaire aan de kaak. De rechtszaak leverde Broekhuijs vrijspraak op en Van Staal eerherstel, waardoor hij weer lid van de SDAP kon worden. Kort daarna, in 1922, benaderden SDAP-ers uit Gouda Van Staal met het verzoek naar hun stad te verhuizen. Van Staal voelde hiervoor, werd voorzitter van de afdeling Gouda en stichtte een weekblad om de bevolking voor te lichten. Het Goudsch Weekblad werd een succes omdat het zich achter een staking in de wasserijen stelde, corruptie van de directeur van Gemeentewerken onthulde en de dronkenschap van de hoofdinspecteur van politie aan de kaak stelde. Dit laatste leverde Van Staal een veroordeling tot vier maanden gevangenis op (en het gedicht 'Zwijgen en brommen. Let op Van Staal' door J.H. Speenhoff), maar in april 1923 werd hij, verdedigd door M. Mendels, in hoger beroep vrijgesproken omdat hij in het algemeen belang gehandeld had. In mei werd hij in de gemeenteraad van Gouda gekozen en namens het Goudse district opnieuw in de Provinciale Staten. Als fractievoorzitter maakte Van Staal in de raad ernst met het begrotingsdebat, onthulde hij een grondzwendel en zorgde hij ervoor dat de gemeente op kosten van het waterleidingbedrijf nieuwe buizen kreeg, waarbij hij kans zag de valkuilen te vermijden die voor hem waren opgesteld. In 1927 voerde de SDAP een felle campagne met als leus 'Niets in den doofpot' naar de gelijknamige door Van Staal geschreven brochure. Van Staal werd herkozen in raad en staten en werd wethouder van Financiën, Openbare Werken en Volkshuisvesting. Hij was een harde werker, die als wethouder veel wist te bereiken en daarnaast nog tal van andere functies vervulde. Zo was hij voorzitter van de Bond van Arbeiderswoningbouw-Vereenigingen in Nederland, en na de fusie van deze Bond met de Nationale Woningraad in 1926 bestuurslid van de Nationale Woningraad (tot 1939). Na twee jaar staats- en gemeenterecht te hebben gestudeerd bij het private Instituut Laurillard hield hij vanaf 1925 twee maal per week zitting voor het Bureau voor Arbeidsrecht. In 1924 was hij bovendien chef van de afdeling Publiciteit van Het Volk geworden. Hiervoor had hij zijn werkzaamheden bij Van Staal en Co., dat sinds 1922 een uitgevers-, drukkers- en advertentiebureau was, teruggebracht tot die van president-commissaris. Aan zijn werk bij Het Volk kwam in 1930 een einde, omdat hij niet kon opschieten met de nieuwe directeur van De Arbeiderspers, Y.G. van der Veen. Hij ging er weg met een 'bom duiten' en werd medeorganisator van een tentoonstelling in de RAI over moderne communicatiemiddelen, die financieel een flop werd. Bij de verkiezingen in 1931 werd Van Staal in raad en staten herkozen, maar verloor de SDAP in Gouda haar wethouderszetels. Hij werd opnieuw fractievoorzitter maar hij verloor deze functie omdat hij eind maart 1932 zijn lidmaatschap van de SDAP opzegde en overging naar de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP). Hij bleef zijn zetel bekleden omdat hij meende nog altijd zijn kiezers te vertegenwoordigen. Ook aan zijn raadslidmaatschap kwam een einde toen hij op 22 juli uit Gouda naar Den Haag vertrok. In augustus werd hij lid van het dagelijks bestuur van de OSP. In De Fakkel schreef hij over sociale aangelegenheden. Hij kwam als tweede op de kandidatenlijst voor de Kamerverkiezingen van 1933. Maar toen de OSP geen zetels behaalde, bedankte hij in juli eerst voor het dagelijks bestuur en enkele dagen later voor het lidmaatschap. Terwijl de andere OSP-bestuurders besloten met verdubbelde inspanning door te gaan en hem beschouwden als 'gezakt voor zijn examen als revolutionair', erkende Van Staal de scheuring achteraf als een fout. Teneinde zijn terugkeer in de SDAP mogelijk te maken gaf hij zijn zetel in Provinciale Staten op. Aan zijn politieke leven - volgens J. de Kadt had hij vast gerekend op zijn binnentreden in het parlement - was hiermee een einde gekomen. Vanaf 1934 was Van Staal, die in Amsterdam was gaan wonen, als organisatieadviseur betrokken bij de FIGA, de organisatie van fabrikanten, importeurs, grossiers en agenten van cosmetische artikelen, kappers- en toiletbenodigdheden. In 1937 werd hij voorzitter van de zojuist opgerichte Nederlandsche Vereniging van Advertentie-Acquisiteurs. Van Staals jongste dochter Sien stond hem in al zijn werkzaamheden als secretaresse bij.

In mei 1940 behoorde Van Staal tot de vrijwillige Amsterdamse Burgerwacht onder leiding van J.J. Vorrink en H. van Laar. Na de capitulatie verbrandde hij het archief. Toen het onduidelijk was wat de bezetters met de socialistische organisaties beoogden, werd hij op 20 juli opgebeld door Nationaal Frontman en oud-VARA-man G.J. Zwertbroek. Toen deze hem informeerde dat de vakbondsbestuurders E. Kupers en S. de la Bella gearresteerd zouden worden, waarschuwde hij beiden direct. Tijdens de oorlog regelde hij onderduikadressen (onder meer voor W. Spiekman en voor joden in het krankzinnigengesticht in Santpoort) en zorgde hij voor bonkaarten en valse persoonsbewijzen (zoals voor Vorrink). Zijn dochter Sien werd, toen Vorrink voor illegaliteit had gekozen, een van de naaste medewerksters van diens Nationaal Comité en secretaris van H.B. Wiardi Beckman. Zelf onderhield hij contacten met de Parool-groep, waarvoor hij ook artikeltjes leverde. In april 1943 werd hij door toedoen van de verrader A. van der Waals gearresteerd en vastgehouden in Scheveningen en Haaren, waar de rest van de groep-Vorrink gevangen zat. In april 1944 werd hij overgebracht naar het concentratiekamp Buchenwald, waar de Amerikanen hem in 1945 bevrijdden. Op 13 mei terug in Nederland beschreef hij het leven in dit kamp in een brochure, die nog dezelfde maand verscheen en waarvan bijna een half miljoen exemplaren verkocht werden. Hij keerde terug naar het uitgevers- en drukkersbedrijf Boom-Ruygrok in Haarlem, waar hij vóór de oorlog algemeen commercieel leider was en nu directeur werd. Bovendien assisteerde hij Het Parool bij het opzetten van de reclameafdeling. Hij werd lid van het dagelijks bestuur van de Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen uit de Bezettingstijd 1940-1945 (Expogé), hoofdredacteur van haar maandblad Aantreden en initiatiefnemer van het Expogé-Fonds. In 1953 verleende deze vereniging hem de eretitel 'vader van ex-politieke gevangenen'. Politiek ageerde Van Staal, die lid van de Partij van de Arbeid was, tegen de concentratiekampen in de Sovjet-Unie. In 1949 en 1950 steunde hij zijn Franse vriend D. Rousset bij diens onderzoek naar deze kampen en in 1956 publiceerde hij hierover een brochure. Van Staal, die in gevangenschap het geloof in een hogere macht deelachtig was geworden, overleed in 1961 en werd in Driehuis-Westerveld gecremeerd. W. van Norden kenmerkte hem als een 'vreemde eend in de socialistische bijt': 'Beweeglijk, vitaal. Sentimenteel, in zwart pak, bril met gouden rand, grijze das met parel; bizar, dat was hij'.

Publicaties: 

Gegevens voor onzen strijd bij de aanstaande gemeenteraadsverkiezing (z.pl. 1917); Wij stemmen rood (Gouda 1923); De middenstand en de sociaal-democratie (Amsterdam 1925); Welke lijst zult ge stemmen? (Gouda 1927; op omslag: Niets in den doofpot; met caricaturen van A.A.L. Graumans); De geesel der werkloosheid (Amsterdam ca. 1930); Hoe wij de stichting zien van den Reclame-Raad in het licht van het Nederlandsche reclamewezen (overdruk z.pl. z.j.); De hel van Buchenwald (Amsterdam 1945; op omslag: Terug uit de hel van Buchenwald door -, gevangene no 22046 concentratiekamp Buchenwald); Van muzikant tot reclameman (Haarlem 1948); Bijdrage aan Bevrijdingsnummer Aantreden. Orgaan van de Nederlandse Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen uit de Bezettingstijd, 9, 5, mei 1955; (met W. Bakker) 10 jaar Expogé, 1945-1955. De Nederlandse Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen (uit de Bezettingstijd). Hoe zij ontstond, wat zij is, wat zij doet (Scheveningen 1955; is nummer 10, 6, juni 1955 van Aantreden, 399-622); Terwijl vadertje Boelganin feest, lijden in de Russische kampen millioenen gevangenen (Scheveningen ca. 1956; hierin: J.H. Zwart, 'Het concentratiekampsysteem in de Sowjet-Unie').

Literatuur: 

Het Parool, 14.3.1961; E. Werkman, 100 jaar bouwen 50 jaar Nationale Woningraad (Alphen aan den Rijn 1963) 143, 170; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 4 (Den Haag 1972) 461-2, 487; Deel 5 (Den Haag 1974) 901; Deel 6 (Den Haag 1975) 205, 207, 209, 218-21, 342; J. de Kadt, Politieke herinneringen van een randfiguur (Amsterdam 1976) 101-2; B. Reinalda, Bedienden georganiseerd (Nijmegen 1981); B. Büch, 'De lotgevallen van zakenman, politicus en pamflettist K.R. van Staal' in: NRC Handelsblad, 14.5.1983; C.H. Wiedijk, Koos Vorrink (Groningen 1986); M. Eekman, H. Pieterson, Linkssocialisme tussen de wereldoorlogen (Amsterdam 1987); G.M. Naarden, Onze jeugd behoort de morgen De geschiedenis van de AJC in oorlogstijd (Amterdam 1989); J.H. Kompagnie (eindred.), Gouda vooruit! Honderd jaar sociaal-democratie in Gouda 1896-1996 (Gouda 1996) 46-52; G. Mulder, Wim van Norden (Amsterdam 1997) 22.

Portret: 

Karl Rigard van Staal, uit: K.R. van Staal, Van muzikant tot reclameman (Haarlem 1948)

Auteur: 
Bob Reinalda
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 254-259
Laatst gewijzigd: 

00-00-2001