SMALHOUT, Elias (Elie)

Elie Smalhout

(roepnaam: Elie), sociaaldemocratisch grafisch kunstenaar, is geboren te Amsterdam op 23 september 1889 en aldaar overleden op 8 september 1939. Hij was de zoon van Barend Smalhout, diamantversteller, en Sientje Metzelaar, thuisslijpster. Op 21 maart 1918 trad hij in het huwelijk met Bregtje Sombogaart, dienstbode en boek- en procuratiehouder. Zij kregen een dochter en een zoon.
Smalhout signeerde met Smalhout, ES of S.

Smalhout was de op één na oudste van zes kinderen. Zijn wieg stond in de Vrolikstraat in Amsterdam Oost, waar hij opgroeide in een eenvoudig joods diamantbewerkersgezin. Als kind tekende hij graag en veel en rond zijn tiende speelde hij trompet in een harmonieorkest. Zijn ouders waren orthodox en stuurden hem naar de Talmoed-Thora-school. Zelf was en bleef hij gelovig, maar ging niet naar sjoel. Na de lagere school volgde Smalhout in het voetspoor van zijn ouders een tweejarige opleiding tot diamantbewerker. Na stages bij de Diamantfabriek van de gebroeders Boas en de Amsterdamsche Diamantslijperij van Jacob Wolf Bottenheim behaalde hij in 1906 zijn diploma briljantslijper. De mogelijkheid om verder te leren bij Diamantslijperij Coster werd na twee jaar ingetrokken, maar Smalhout bleef tot 1920 in ‘het vak’ werkzaam. Naast zijn beroepsopleiding was hij van 1903 tot en met 1906 het vaste atelierhulpje van politiek tekenaar Albert Hahn, die in zijn atelier aan de Tweede Jan Steenstraat (en aansluitend de Govert Flinckstraat) wel wat hulp kon gebruiken bij de vele opdrachten, zowel zijn commerciële als die voor de rode familie. Tekenmateriaal prepareren werd een van Smalhouts taken. Hij herinnerde zich hoe hij op een dag een stuk papier op het tekenbord moest spannen, waarop een van Hahns bekendste karikaturen volgde, dat van diens favoriete mikpunt, Abraham Kuijper, als ‘Abraham de Geweldige’. Waarschijnlijk heeft Smalhout voor Hahn ook tekeningen geïnkt en zelfs schetsen uitgewerkt. In zijn laatste jaar als atelierhulp vervaardigden Hahn en Smalhout elkaars portret: de meester een olieverfschilderij van de leerling en de leerling een tekening van de meester. Smalhout zou later nog vaak bij zijn leermeester langsgaan.

De aanwezigheid van de lineaire, sierlijke en ronde stijl van Hahn is in Smalhouts vroege spotprenten onmiskenbaar, maar gaandeweg ontwikkelde Smalhout een eigen stijl, gekenmerkt door humor, ontroering, betrokkenheid en trefzekerheid. Zijn werk is met oog voor detail gemaakt. Afgezien van de lessen van Hahn was hij als tekenaar autodidact. In 1915 nam hij deel aan de internationale tentoonstelling van oorlogsprentkunst in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Al tijdens zijn opleiding maakte Smalhout zich op alle denkbare manieren dienstbaar aan de rode familie. Zijn eerste onder eigen naam gepubliceerde spotprenten verschenen in het satirische blad De Notenkraker in 1918, het jaar van Hahns overlijden. De daaropvolgende drie jaar zou hij regelmatig prenten aan De Notenkraker leveren, net als L.J. Jordaan en George van Raemdonck. In dezelfde periode publiceerde Smalhout ook in het Algemeen Weekblad voor Stad en Land en Het Jonge Volk. Daarna bleef hij sporadisch actief als politiek tekenaar, maar vervaardigde wel impromptu beeldverslagen van partijbijeenkomsten en portretten van partijprominenten die in Het Volk verschenen.

Na een verlovingstijd van zeven jaar trouwde Smalhout in 1918 met de Nederduits-hervormde Bregtje Sombogaart. Op het moment dat hij haar leerde kennen, werkte zij als dienstbode maar bezocht in de avonduren de Handelsschool. Uiteindelijk bracht zij het tot boek- en procuratiehouder bij Drukkerij De Vooruitgang, de voorloper van De Arbeiderspers. Trouwgetuige voor de bruidegom was Hendrik Bruens, de penningmeester van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV). Het echtpaar ging wonen op het enkele jaren eerder opgeleverde Transvaalplein, in een door Hendrik Berlage voor de Algemene Woningbouwvereniging (AWV) ontworpen deel van Amsterdam Oost. De woning die ze betrokken, was eerder bewoond door AWV-voorzitter Arie Küppers, die paars behang had laten aanbrengen. De volkswoning was voorzien van destijds nieuwe luxe zoals een kraan in de keuken, een toilet en makkelijk te openen slaapkamerramen. In huize Smalhout werd zowel het joodse als het christelijke paasfeest gevierd en met kerst werd de kerstboom opgetuigd. Er werd muziek gemaakt (hij speelde cello, zij piano) en er waren altijd vrienden, kennissen of buren. De buurt speelde een grote rol in het sociale leven en werk van Smalhout. Volgens de journaliste Lies van Weezel, die ook op het Transvaalplein woonde, behoorden Jacob en Alida van Blitz-Bonn, Jo Spier, David van Staveren (later lid van de filmkeuring) en Smalhout tot de intellectuelen van het plein. Ten tijde van verkiezingen spraken prominente leden van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) uit de buurt, zoals Alida van Blitz-Bonn, Bernard Franke, Monne de Miranda en Sam de Wolff de mensen toe vanuit de erker van huize Smalhout.

In het jaar van zijn verhuizing naar de Transvaalbuurt liep Smalhout de Spaanse griep op. Deze met hevige koorts gepaard gaande ziekte betekende een aanslag op zijn hart. Hij hield er angina pectoris aan over, die van tijd tot tijd hevige pijn in zijn borst veroorzaakte en hem dan het werken onmogelijk maakte. Volgens zijn zoon was hij in wezen invalide, maar vastbesloten te blijven werken. In 1920 verloor hij zijn baan als diamantbewerker en ging hij aan de slag bij het architectenbureau Gratema en Versteeg. Zijn echtgenote drong erop aan zijn artistieke roeping te volgen en zich aan te melden voor een opleiding aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten. Hij volgde haar advies en verwierf een studiebeurs van de eind 1919 opgerichte vereniging Plaats voor Begaafden, die onbemiddelde, maar begaafde jonge mensen in de gelegenheid stelde hun talenten tot ontwikkeling te brengen. Tot aan de geboorte van hun eerste kind in 1927 verdiende zijn echtgenote de kost. Op de gefronste wenkbrauwen die dat opleverde, reageerde ze met te zeggen dat ze ‘van een ander recht dan een aanrecht’ was. Beiden hadden er bovendien belang bij dat hij een kunstzinnige opleiding volgde, want een aan de Rijksacademie behaalde tekenakte vergrootte zijn kans leraar te worden. In september 1920 deed hij met goed gevolg toelatingsexamen voor de zesjarige opleiding van de Rijksacademie, waar hij leerde tekenen, etsen, lithograferen en graveren en les kreeg van onder anderen de kunstschilder J.J. Aarts. Medestudenten waren Ro Mogendorff, Leo Pinkhof, Jan Rot en Jo Spier. Smalhout haalde de aktes van bekwaamheid in het handtekenen voor het lager onderwijs en voor het nijverheidsonderwijs. Hij was lid van de leerlingenvereniging Nieuw Lucas en ontving vier achtereenvolgende jaren een uitkering uit het August Allebé Fonds, in 1907 in het leven geroepen om kunstenaars in hun ontwikkeling aan de Rijksacademie te ondersteunen. Ter afsluiting van zijn studie ondernam Smalhout in 1926 met Luuk Klein, chef-redacteur buitenland van Het Volk, een studiereis naar Italië via Zwitserland. Ze bezochten onder andere Bazel, Milaan, Florence, Venetië en Rome. Smalhout illustreerde de reisverslagen van Klein in Het Volk.

Vanaf 1927 combineerde Smalhout zijn activiteiten voor de rode beweging met het lesgeven op twee scholen. Na de geboorte van hun zoon in oktober 1927 werd Smalhout aangesteld als leraar tekenen aan de Ambachtsschool voor Alkmaar en Omstreken, enkele jaren later gevolgd door eenzelfde benoeming aan de nieuwe A.B. Davidsschool voor jongens in de Valckenierstraat in Amsterdam. Aan beide scholen bleef hij tot aan het eind van zijn leven verbonden. Smalhout organiseerde culturele en natuuruitstapjes voor de voornamelijk joodse leerlingen van de A.B. Davidsschool, waarvoor hij enthousiasmerende affiches maakte in vrolijke bonte kleuren. Ook de wedstrijden van de voetbalclub van de school werden zo aangekondigd. In zijn nalatenschap bevindt zich een twintigtal portretjes in contékrijt die hij van leerlingen maakte. Smalhout had geen eigen atelier maar werkte thuis en besteedde veel tijd aan zijn kinderen. In de onder zijn leiding staande ‘vriendenkringloods’ aan de Tugelaweg in de Transvaalbuurt, een timmer- en schilderwerkplaats voor de rode beweging, werkte hij ten tijde van verkiezingen en optochten samen met zijn jeugdvriend Sander Hartog en andere vrijwilligers. Als hoogtepunt gold de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1929, waarbij Smalhout drie van de vijf door de SDAP in Amsterdam gepachte schuttingen voor zijn rekening nam. Rot en Johan van Hell deden de beide andere.

Voor de SDAP ontwierp Smalhout ook affiches voor de Provinciale Statenverkiezingen van 1927 en 1935 en de gemeenteraadsverkiezingen van 1935. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1937 plaatste hij een groot verkiezingsbord in zijn dakgoot met de oproep op Willem Albarda te stemmen. Veel van zijn tijd besteedde Smalhout dus aan niet-duurzaam artistiek werk, zoals spandoeken, praalwagens voor 1-mei- en verkiezingsoptochten, verkiezingsborden, muurschilderingen en de aankleding van tableaux vivants. Van de vlaggen die hij heeft ontworpen zijn er maar enkele overgeleverd. Hetzelfde geldt voor het handvol glas-in-loodramen dat hij ontwierp. Vanaf circa 1933 werd de mei-viering minder groots aangepakt en werd deze vooral door de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) verzorgd. Smalhout had zich toen al uit veel propaganda-activiteiten teruggetrokken, waarschijnlijk vanwege zijn gezondheid. Zijn drukke baan als leraar en zijn voorkeur voor niet-duurzaam artistiek werk zijn er de oorzaak van dat hij minder bekend is dan collega’s als Meijer Bleekrode, Fré Cohen of Van Hell.

Politieke discussies waren niet Smalhouts kracht. Met hart en ziel aan de grote sociaaldemocratische familie verbonden beschouwde hij zichzelf eerder als ambachtsman dan als kunstenaar. Eind 1926 ondertekende hij met onder meer Van Hell en Van Raemdonck de Oproep tot stichting van den Socialistischen Kunstenaarskring (SKK). De circa tachtig hierbij aangesloten kunstenaars stelden zich ‘in dienst der socialistische arbeidersbeweging’ en wilden trachten ‘de socialistische gedachte in de kunstuitingen… te bevorderen’. Zijn werk was echter niet vertegenwoordigd op de geruchtmakende tentoonstelling Socialistische Kunst Heden in 1930 in het Stedelijk Museum en ook voor het overige moet worden aangenomen dat hij slapend lid was. De verdeeldheid binnen de SKK over het begrip socialistische kunst, gepaard aan het door de SDAP onverenigbaar verklaren van het SKK-lidmaatschap met dat van de partij, leidde in september 1934 tot opheffing van de SKK. Anders dan Bleekrode en Van Hell ging Smalhout in 1932 niet mee naar de van de SDAP afgescheiden Onafhankelijk Socialistische Partij (OSP). Hij bezocht zelfs de ouders van een naar de jeugdvereniging van de OSP overgestapt AJC-lid om te vragen wat deze jongen ‘bij die linkse radicalen’ had te zoeken. Op deelnemerslijsten van kritische initiatieven als De Olympiade Onder Dictatuur (DOOD) of de Bond van Kunstenaars ter Verdediging van Kultuur en Kulturele Rechten ontbreekt zijn naam. Smalhout, die in 1922 een affiche voor het Nationaal Arbeids-Secretariaat had ontworpen, tekende in 1927 voor De Fabrieksarbeider, het weekblad van de grote bij het NVV aangesloten vakbond met een oplage tussen de 25.000 en 30.000. Van de vakbondsbladen had De Fabrieksarbeider de meeste illustraties. Collega-illustratoren waren Rot en Albert Hahn jr. Van zijn verbondenheid met het jodendom gaf Smalhout blijk door vanaf midden jaren twintig portretten van bekende joodse Nederlanders te tekenen voor het blad De Vrijdagavond. Ook illustreerde hij De Joodsche Invalide en Koemie Orie, het orgaan van Poale Zion, en maakte hij propagandaprentjes voor het Joods Nationaal Fonds.

Tot aan het eind van zijn leven bleef Smalhout zich bijscholen. In 1937 haalde hij nog de akte van bekwaamheid voor school- en huisonderwijs in handenarbeid, het jaar daarna het diploma leerarbeid. Hij werd net geen vijftig jaar en overleed drie weken na de Duitse inval in Polen, een periode waarin hij zich uiterst somber uitliet over de vooruitzichten van de joden in Nederland. Zijn vrouw en zoon troffen hem op een nacht dood aan in bed, een boek in zijn ene en een markeerpotloodje in zijn andere hand. Een hartaandoening was hem fataal geworden. Hij werd gecremeerd in Westerveld, destijds het enige crematorium in Nederland. Tijdens zijn leven was Smalhout actief lid geweest van de door diamantbewerkers opgerichte Arbeiders Vereeniging voor Lijkverbranding. Voor het orgaan De Urn had hij het titelblad ontworpen en karikaturen vervaardigd. Omdat het Transvaalplein onder SDAP-afdeling VI viel, sierde de door Smalhout ontworpen vlag van deze afdeling zijn kist, die werd gedragen door leerlingen van de A.B. Davidsschool. Sprekers waren wethouder Franke namens het SDAP-bestuur, Ies Santcroos namens de A.B. Davidsschool, A. Fledderus namens de ambachtsschool Alkmaar, De Wolff namens Poale Zion en Henri Polak, die Smalhouts inzet voor de beweging prees. Polaks aanwezigheid kan verklaard worden uit Smalhouts lidmaatschap, een jaar eerder, van het huldigingcomité ter gelegenheid van Polaks zeventigste verjaardag. In de sociaaldemocratische pers verschenen geen uitgebreide herdenkingsartikelen. Het zou tot 2004 duren voor hij zijn eerste overzichtstentoonstelling kreeg. Het initiatief hiertoe had zijn dochter Eline genomen. De tentoonstelling ‘Elie Smalhout 1889-1939, Kunstenaar met passie en overtuiging’ had plaats in het Vakbondsmuseum ‘De Burcht’ in Amsterdam. Het antinazistisch werk ontbrak hierbij, omdat dit tijdens de oorlog uit veiligheidsoverwegingen was vernietigd.

Archief: 

Archief Eli Smalhout in het Joods Historisch Museum, Amsterdam; zie http://data.jck.nl/search/?q=smalhout.

Publicaties: 

'Herinneringen bij den dood van Alb. Hahn' in: Het Volk, 10.8.1918; 'George van Raemdonck' in: Algemeen Weekblad voor Stad en Land, 21.9.1918.

Literatuur: 

M. de Roode-Heijermans, C. Veth, A.J.J.Ph. Haas, Catalogus der internationale tentoonstelling van oorlogsprentkunst (Amsterdam 1915); J. Gompers, in: De Vrijdagavond, 1/34, 14 november 1924, 126-127; Verslag van de Handelingen der Staten-Generaal, 1926, 64; Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden, jrg. 2, deel 2 (Den Haag 1926) 369; S.E. van Praag, Het ghetto. Een beschouwing en bloemlezing van West- en Oost-Joodsche ghettoschetsen (Zutphen 1930); F.G. Waller, Biographisch woordenboek van noord Nederlandsche graveurs (Den Haag 1938, herdruk 1974) 304; P. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars, 1750-1950. Deel 2 (Den Haag 1969-1970) 356; A. Caransa, Verzamelen op het Transvaalplein. Ter nagedachtenis van het Joodse proletariaat van Amsterdam (Baarn 1984) 8, 25, 97, 109; Nieuwsbrief Joods Historisch Museum, 2/2, 1986, 2; R. Waale e.a., Voorwaarts! 3 joodse kunstenaars en de socialistische beweging 1918-1940. Elie Smalhout, Meijer Bleekrode, Fré Cohen (Amsterdam 1987) (tentoonstelling 18 december 1987-7 maart 1988); A. Lincewicz, Atelier ‘Schrier en De Ru’. Nicolaas Schrier. Huib de Ru (Leiden 1987) 5 (werkstuk in het kader van de projectgroep Gebrandschilderd Glas o.l.v. T. Eliëns); Ph. van Praag, Joodse symboliek op Nederlandse exlibris (Amsterdam 1988) 11, 21; M. van der Heijden, Jan Rot. Leven en werk van een sociaal-democratisch tekenaar (1892-1982) (Amsterdam 1988) 69, 95, 97; C. Hoogveld (red.), Glas in lood in Nederland, 1817-1968 (Den Haag 1989); M. van der Linden en B. Altena (red.), Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden (Trier 1992) 313; R. Steenhorst, Rebel tegen wil en dank: het bewogen leven van prof. dr. Bob Smalhout (Utrecht 1992); M. van der Heijden, Albert Hahn (Amsterdam 1993) 68, 70, 80, 156; P.M.J. Jacobs, Beeldend Nederland: biografisch handboek. Deel 2 (Tilburg 1993) 395; H. van Gelder, De tekenaar Jo Spier (1900-1978) (Amsterdam 1994); S. Bloemgarten, Henri Polak sociaal democraat 1868-1943 (Den Haag 1996) 626; Ph. Bregstein, S. Bloemgarten en J.K. Barends, Remembering Jewish Amsterdam (Boulder 2004) 119; W. van Agtmaal, ‘Elie Smalhout 1889-1939; Kunstenaar met passie en overtuiging’ in Nieuwsbrief Vakbonds Historische Vereniging, 17/1, maart 2004, 11; C. van Lakerveld, Eli Smalhout 1889-1939 (Amsterdam 2004; toespraak bij de opening van de tentoonstelling ‘Elie Smalhout 1889-1939. Kunstenaar met passie en overtuiging’ in De Burcht, 27 april-29 augustus 2004); N. van der Zee, Gesprekken in de middag (Soesterberg 2009, met zoon Bob Smalhout); Radiouitzending KRO/RKK Andersdenkenden, 6 juli 2015; B. Smalhout, in: Nieuw Israëlitisch Weekblad, 148/26, 4 mei 2013, 13; ‘Aapjes kijken in het Joods Historisch Museum’ in: Art Deco Magazine, nr. 7, zomer 2013; T. Heijdra en R. Stolp, Boekbeeld. De Amsterdamse School in omslagen en boekbanden (Amsterdam 2014); A. Visser, ‘Bob Smalhout: leven tot de laatste snik’ in: Trouw, 2.7.2015; B. Smalhout, Moderne leegte (Meppel 2015); K. Hofman, ‘Johan van Hell, kunstenaar in crisistijd’ in: C. Roodenburg (red.), Johan van Hell 1889-1952 (Warnsveld 2016) 57-72.

Portret: 

Collectie Joods Historisch Museum, Amsterdam

Handtekening: 

Huwelijksakte Smalhout/Sombogaart dd 21 maart 1918. Reg 6a fol 49v, akte 191 ; akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Bart de Cort
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2017)