OLDENBROEK, Jacobus Hendrik

Jacobus Hendrik Oldenbroek

linkse sociaal-democraat en bestuurder Internationale Transportarbeiders Federatie, is geboren te Amsterdam op 10 november 1897 en overleden te Londen op 7 maart 1970. Hij was de zoon van Hendrik Oldenbroek, sigarenmaker, en Cornelia de Looper. Op 16 februari 1921 trad hij in het huwelijk met Charlotte Auguste Louise Männe, met wie hij drie dochters en twee zoons kreeg. Dit huwelijk werd op 24 augusus 1961 officieel ontbonden.

Oldenbroek genoot tot zijn veertiende onderwijs en kwam daarna op kantoor. Na verschillende kantoren kwam hij in 1915 te werken bij het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV), waarvan Edo Fimmen toen secretaris was. Hij bleek gevoel voor talen te hebben. Hij leerde Duits, Engels, Frans en Zweeds en sprak verscheidene talen later foutloos en zonder enig accent. Toen Fimmen in 1919 secretaris van het in Amsterdam gevestigde Internationaal Verbond van Vakverenigingen (IVV) werd, nam hij Oldenbroek mee als secretaris. Eind 1921 kwam Oldenbroek bij de Internationale Transportarbeiders Federatie (ITF) te werken, waarvan Fimmen eveneens secretaris was. Hier kreeg Oldenbroek de leiding over het (kleine) kantoor. Hij was een harde werker en verwachtte dit ook van anderen. Hij vertaalde ook zelf en trad waar nodig op als tolk. Net als zijn vader was hij actief vakbondslid. Bij de Algemeene Nederlandsche Bond van Handels- en Kantoorbedienden werd hij in Amsterdam voorzitter van de Vakgroep Kantoorbedienden en tevens afdelingsbestuurder. Ook was hij bestuurder van de in 1925 door deze bond gestichte Handelsschool. Na zijn verhuizing naar Nieuwer-Amstel in 1924 was Oldenbroek actief in de kleine bondsafdeling aldaar (hij werd afdelingsvoorzitter) en hij was voor de SDAP gemeenteraadslid (1927-1933 en september-november 1939). In de SDAP stond hij aan de linkerzijde. Hij werd medewerker van het oppositionele blad De Socialist, waarvan het eerste nummer eind 1928 verscheen en vervulde in 1932 bij de oprichting van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) de functie van penningmeester. Gezien de bezwaren van de ITF tegen deze links-socialistische activiteiten moesten Fimmen en Oldenbroek hun functies neerleggen. Zij keerden in de SDAP terug.

Vanaf 1926 begon Oldenbroek naast zijn gewone werk bij de ITF Fimmen te ondersteunen bij diens werkzaamheden ten behoeve van havenarbeiders en zeelieden. Geleidelijk aan zou hij een kenner worden van alles wat met de zeevaart te maken had. Pas in 1937 kregen zijn activiteiten voor de zeelieden een officiële plaats binnen de ITF. Nadat N. Nathans bij een vliegtuigongeluk om het leven was gekomen, werden de taken opnieuw verdeeld. In november 1937 benoemde het ITF-bestuur Oldenbroek tot assistent algemeen secretaris van de ITF en tot secretaris van de secties van zeelieden en vissers. Het congres van 1938 bevestigde deze benoemingen. Hiermee was Oldenbroek na Fimmen, die algemeen secretaris bleef en secretaris van de overige secties, de tweede man van de ITF geworden. Behalve terwille van de zeelieden werkte Oldenbroek nauw met Fimmen samen bij diens activiteiten tegen het nationaal-socialisme. In september 1933 reisde Oldenbroek naar verschillende plaatsen in Duitsland om te zien hoe het er met hun vakbondsmensen voorstond en om een illegaal netwerk van betrouwbare contacten op te bouwen. Vooral spoorwegman Hans Jahn en zeeman Wilhelm Voss bleken hiervoor geschikt. Oldenbroek concludeerde uit deze reis dat gewelddadig verzet tegen Hitlers enorme machtsapparaat onmogelijk was. In plaats daarvan moest het verzet in de economische sfeer worden georganiseerd, omdat alleen een economische ineenstorting het Hitler-bewind kon wegvagen. Het ging er dan ook om degelijke contacten in vitale industrietakken op te bouwen. Ook in 1934 en 1935 reisde Oldenbroek naar Duitsland. Fimmens ITF slaagde er op deze wijze in een illegaal netwerk in nazi-Duitsland op te bouwen, waarbij Duitse vakbondsmensen op bescheiden schaal verzet tegen Hitler organiseerden. Ondanks tegenslagen en arrestaties wist de ITF dit netwerk de hele nazi-periode in stand te houden. Bovendien stelde dit de ITF in staat tussen 1933 en 1945 in verschillende talen het goed geïnformeerde blad Faschismus uit te geven. In juni 1939 verplaatste de ITF haar hoofdkwartier naar Londen. Het was de bedoeling dat Oldenbroek zo lang mogelijk in Amsterdam zou blijven. Fimmen en anderen vertrokken op 29 augustus. Drie weken later ontving Oldenbroek een telegram dat zijn overkomst naar London gewenst was, omdat Fimmen dermate ziek was dat Oldenbroek zijn taken moest overnemen. Door deze omstandigheid (Fimmen was steeds minder in staat het dagelijks werk te verrichten en overleed in december 1942) ontwikkelde Oldenbroek zich tot de feitelijk leider van de ITF in oorlogstijd. Hij organiseerde niet alleen een goed lopend kantoor, eerst in Kempston en later in Londen, maar zorgde er ook voor dat de ITF onafhankelijk kon blijven functioneren. Het effectieve ledental van de ITF was door nationaal-socialisme en oorlog drastisch teruggelopen, maar zou door een op de niet-Europese wereld gerichte campagne in de loop van de oorlog worden verdubbeld. Deze prestatie leverde de ITF voldoende middelen op om zich gedurende de hele oorlog als zelfstandige organisatie staande te houden en ook haar activiteiten tegen het fascisme te financieren. In Londen richtte Oldenbroek een internationale bond van transportarbeiders op die tot na de oorlog actief bleef: de Belgian, Danish, Dutch, French and Polish Central Transportworkers' Organization (BDDFP), gevormd door de naar London uitgeweken bonden van transportarbeiders. Oldenbroek bracht hen (en nog andere die om politieke redenen zelfstandig bleven) bijeen en verwierf begin 1940 respect bij de Britse overheid, nadat hij met haar toestemming de officieren en scheepsbemanningen van door Duitsland bedreigde staten had opgeroepen om hun schepen naar geallieerde havens te varen. Bij de Nederlandse regering bereikte Oldenbroek overigens dat er in 1941 een aparte Nederlandse radio-omroep voor zeevarenden kwam. Zeeman Cees Bleiksloot prijst Oldenbroeks organisatietalent in Engeland: 'Op de hem eigen wijze en integer als hij was, heeft hij mede vorm gegeven aan het bondsapparaat en was hij tevens een grote steun bij het zoeken naar wegen die leidden naar een zo stevig mogelijk kontakt met zowel Nederlandse als Engelse autoriteiten'. Oldenbroek was echter geen 'belangenbehartiger', dat wil zeggen 'hij was niet de man bij wie je terecht kon met bijvoorbeeld een klacht over het eten. Dat werk deden de anderen.' Enige maanden na Fimmens dood werd Oldenbroek in 1943 benoemd tot waarnemend algemeen secretaris van de ITF. Dankzij zijn centrale positie had hij de opvolgingsstrijd tussen enkele 'kroonprinsen' in zijn voordeel beslecht.

Voor de Nederlandse zeelieden had Oldenbroek in Londen samen met J.P.F. Mentink van de Centrale van Koopvaardij-Officieren de Contact-Commissie van Organisaties van Werknemers ter Koopvaardij gesticht. Volgens L. de Jong was Oldenbroek een 'vasthoudend man, wars van loze agitatie' en 'doordrongen van de wens om, zo enigszins mogelijk, de arbeidsvoorwaarden in de koopvaardij blijvend te verbeteren'. Bij de tegenpool in Londen, de Netherlands Shipping and Trading Commission, gold Oldenbroek als 'een lastige, maar in laatste instantie redelijke onderhandelaar'. Mentink en Oldenbroek waren niet in 'patriottische praatjes' geïnteresseerd, aldus De Jong. Het ging hen om 'concrete sociale verbeteringen' en zij hadden onder de zeevarenden grote aanhang. Oldenbroek werd gevraagd als lid van de Buitengewone Raad van Advies, die in maart 1942 tot bijstand van de regering in ballingschap werd ingesteld. Hierin had hij vooral maar niet uitsluitend van doen met de commissies Sociale Aangelegenheden en Verkeer en Transport. In 1944 maakte hij deel uit van de commissie die een rapport over de sociale zekerheid voorbereidde en speelde hij in de Buitengewone Raad een rol bij de besluitvorming over de naoorlogse bestuursvoorziening in Nederland. Namens de Contact-Commissie was Oldenbroek in november 1942 voorgedragen als lid van de Adviescommissie voor Arbeidszaken. Daarnaast was hij in 1943 lid van een Commissie voor onderhandelingen inzake de voorwaarden der arbeidsovereenkomsten en van een ingestelde Commissie ter behandeling van beroepszaken van koopvaardijpersoneel. Oldenbroek woonde als Nederlands werknemersgedelegeerde de zittingen bij die de Internationale Arbeids Organisatie (IAO) in 1941 in New York en in 1944 in Philadelphia hield. Daar verdedigde hij zowel de belangen van de zeevarenden als het fundamentele recht op vakorganisatie. Tot 1945 was hij bovendien lid van de Raad van Beheer van de IAO. Dat Oldenbroeks capaciteiten in Nederlandse kring werden onderkend, toont het feit dat hij in 1943 gevraagd werd voor een functie bij het Militair Gezag. Hoewel Oldenbroek de Sectie Arbeidszaken van deze organisatie adviseerde, wees hij de functie af omdat hij een principieel tegenstander van het Militair Gezag was. Begin 1945 wilde P.S. Gerbrandy, die nog geen socialisten voor zijn derde kabinet had, Oldenbroek hierin opnemen. Volgens De Jong weigerde deze echter 'zowel om principiële redenen als omdat hij de voortzetting van zijn vakbewegingswerk prefereerde (hij was pas gekozen tot lid van een commissie die de oprichting van het nieuwe democratische Wereldvakverbond moest voorbereiden)'.

De ITF was zich gaan bemoeien met de onrust die zich na het uitbreken van de oorlog op schepen in Amerikaanse havens voordeed en had in mei 1941 in New York een kantoor geopend. Toen Oldenbroek in de VS contacten met vakorganisaties legde, werd hij begin 1942 gehoord door een dienst die de activiteiten van immigranten in de gaten hield. De interviewer concludeerde dat Oldenbroek interessant was voor de OSS Labor Branch. Deze speciale afdeling van de Amerikaanse geheime dienst, het Office of Strategic Services (OSS), bestond uit met de vakbeweging gelieerde Amerikanen. Zij werd geleid door vakbondsadvocaat Arthur Goldberg en had onder meer de bedoeling met psychologische oorlogsvoering bij te dragen aan de nederlaag van nazi-Duitsland. Vakbonden konden daarbij dienen om militair relevante economische en sociale informatie uit Duitsland en de bezette gebieden in handen te krijgen. Vanwege haar transportkarakter, pro-geallieerde houding en illegale contacten in Duitsland was de nog steeds functionerende ITF de meest geschikte organisatie om tot praktische uitvoering van de plannen te komen. Nadat de Amerikanen navraag over Oldenbroek bij de Britse geheime dienst hadden gedaan, besloten zij met hem in zee te gaan. Oldenbroek was tot samenwerking met de OSS Labor Branch bereid omdat deze de ITF reis- en communicatiefaciliteiten verschafte om de strijd tegen Hitler voort te zetten. Dankzij de ITF kon de OSS beschikken over informatie die de ITF uit Duitsland en de bezette landen smokkelde (via Zweedse scheepsverbindingen en Rijnschepen). Oldenbroek was bij deze samenwerking tussen OSS en ITF in de jaren 1942-1944 de man die voor de ITF alle beslissingen nam, zowel over het aangaan van deze samenwerking als het opzetten van plannen voor contacten via Zweden, samenwerking met de Franse illegaliteit en de rol van de ITF bij geallieerde landingen op het vasteland. Om de onafhankelijkheid van de ITF te bewaren onderhandelde hij met de Amerikanen en geallieerden over overeenkomsten die duidelijk aangaven wat de eigen taken van de ITF waren. Toen de geallieerden Italië bereikten en de ITF haar illegale contacten met spoorwegmensen ter beschikking kon stellen, opende Oldenbroek een ITF-bankrekening bij de OSS teneinde alle onkosten van de twee ITF-mensen die met de geallieerde legers in Italië optrokken zelf te betalen. Dankzij deze actie was de ITF vroegtijdig in staat de transportarbeidersbonden in Italië opnieuw op te richten. Het illegale ITF-netwerk in nazi-Duitsland en de bezette landen bood de Amerikanen uiteindelijk de gelegenheid mensen achter de linies neer te laten teneinde informatie te verzamelen en aan de geallieerden door te spelen. Deze nauwe samenwerking tijdens de oorlog, waarbij men elkaar als betrouwbare bondgenoten leerde kennen, legde de basis voor voortgezette contacten tussen de Amerikanen, bij wie ook in vakbondskringen het isolationisme ten slotte verlaten werd, en Europese vakbondsmensen als Oldenbroek die een belangrijke rol speelden bij de naoorlogse wederopbouw van de vakbeweging in Europa. Op deze manier was Oldenbroek ook betrokken bij de wederopbouw van de Duitse vakbeweging.

Op het eerste naoorlogse ITF-congres in mei 1946 werd Oldenbroek benoemd tot algemeen secretaris van dit internationale beroepssecretariaat. Binnen het nieuw gevormde Wereld Vak Verbond (WVV), een samengaan van het vroegere IVV en de door de Sovjet-Unie geleide vakbeweging, was hij mede als gevolg van conflicten uit he interbellum zeer gespitst op de onafhankelijkheid van de internationale beroepssecretariaten. In dit opzicht speelde, behalve het al oudere verlangen naar autonomie, een geducht wantrouwen jegens de Sovjet-vakbeweging een rol. Voor de Amerikanen telde vooral het laatste, en werd Oldenbroek, die zij goed kenden, de man die bij uitstek het voor de nieuwe internationale verhoudingen gewenste anticommunisme belichaamde. Nadat Oldenbroek met klem de autonomie van de beroepssecretariaten had verdedigd, overtuigde hij de ITF in 1948 om de onderhandelingen met het WVV af te breken en als eerste een stap te zetten in de richting van een nieuw internationaal vakverbond. Dit leidde tot scheuring van het WVV en de oprichting in 1949 van het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV). De Amerikanen die Oldenbroek in deze ontwikkelingen als hun trouwste bondgenoot beschouwden, stelden hem kandidaat voor het algemeen secretariaat van het IVVV. Deze nieuwe functie betekende dat Oldenbroek in 1950 zijn werk bij de ITF opgaf. Oldenbroek vervulde de functie van algemeen secretaris van het IVVV tot 1960 met over het algemeen veel waardering. Dat zijn internationale vakbondscarrière zo abrupt en triest zou eindigen als in 1960 gebeurde, kwam door de onvrede van de Amerikanen met zijn beleid. Deze vonden dat het het IVVV aan vitaliteit ontbrak en drongen aan op een verandering in de leiding om de organisatie te versterken. De achtergrond van de 'Oldenbroek affair' was echter dat de Amerikanen het oneens waren met het ontwikkelingsbeleid van de Engelse vakbeweging in Afrika. Terwijl de Engelsen en Oldenbroek de Afrikaanse vakbeweging vanaf de basis wilden opbouwen met beperkte financiële steun, wilden de Amerikanen met het opzetten van nationale organisaties beginnen om die vervolgens naar beneden verder uit te bouwen. Terwijl de Amerikanen veel geld meebrachten dat zij ook buiten het IVVV om beschikbaar stelden, verweten zij Oldenbroek op het IVVV-congres in 1959 een bureaucraat te zijn met een zuinige bankiersmentaliteit. George Meany van de American Federation of Labor-Congress of Industrial Organizations nam de zaak na het congres zo hoog op dat hij dreigde zijn mensen en geld uit het IVVV terug te trekken, indien Oldenbroek niet werd vervangen. Hoewel de meeste Europese bonden het oneens waren met de Amerikanen, ontstond er uiteindelijk een situatie waarin Oldenbroeks positie onhoudbaar was. In 1960 vertrok hij. Nadien heeft Oldenbroek nog een aantal missies voor het IVVV vervuld. Op de Filippijnen liep hij daarbij een infectie op, waaraan hij in 1970 overleed.

Publicaties: 

Four days of freedom. The uprising in Hungary and the Free Trade Unions of the world (Brussels 1957)

Literatuur: 

J. van den Tempel, Nederland in Londen (Haarlem 1946); O. Becu, 'Mr. J.H. Oldenbroek. An appreciation' in: Report on activities and financial report of the ITF for the years 1948 to 1950 (Londen 1950) XI-XIII; L.L. Lorwin, The international labor movement (New York 1953); H.P.L. Wiessing, Bewegend portret (Amsterdam 1960) 454-455; Mercurius, 18.3.1970; Free Labour World, april 1970; Th. Asser, 'J.H. Oldenbroek at the ITF - some reminiscences' in: Free Labour World, juli-augustus 1970, 19-22; ITF Journal, zomer 1970, 40; D. Thomson, R. Larson, Where were you, brother? An account of trade union imperialism (Londen 1978) 20-21; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9 (Den Haag 1979); H. Simon, Organised labour against national socialism: a case study of the International Transportworkers' Federation (scriptie universiteit van Warwick, Verenigd Koninkrijk 1983); W. Buschak, 'Arbeit im kleinsten Zirkel'. Gewerkschaften im Widerstand gegen den National Sozialismus (Hamburg 1985); C. Bleiksloot, 'De zeelieden vakorganisatie buitengaats, 1940-'45' in: BNA, nr. 16, mei 1988; D. Nelles, 'Ungleiche Partner - Die Zusammenarbeit der Internationalen Transportarbeiter-Föderation (ITF) mit den westalliierten Geheimdiensten 1938-1945' in: IWK Internationale Wissenschaftliche Korrespondenz zur Geschichte der deutschen Arbeiterbewegung, 30/4, 1994; H. Langeveld e.a., Zwischen Wunsch und Wirklichkeit. Die belgischen, niederländischen und westzonalen deutschen Gewerkschaften in der Phase des Wiederaufbaus 1945-1951 (Münster 1994) 467-472, 488; B. Reinalda, 'Jaap Oldenbroek (1897-1970), Nederlands en internationaal vakbondsman en zijn bijdrage aan het verzet tegen het nationaal-socialisme' in: BNA, nr. 40, december 1995, 93-102; B. Reinalda (ed.), The International Transportworkers Federation 1940-1945. The Edo Fimmen era (Amsterdam 1997).

Portret: 

Jacobus Hendrik Oldenbroek (portret E. Green, foto A. Dewil (IVVV Brussel)), particuliere collectie

Auteur: 
Bob Reinalda
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 7 (1998), p. 155-160
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003