MERCIER, Helena

Helena Mercier

(roepnaam: Helene), sociaal-liberaal feministe en pionier op het terrein van het maatschappelijk werk, is geboren te Amsterdam op 17 oktober 1839 en aldaar overleden op 1 februari 1910. Zij was de dochter van Carel Eduard Mercier, commissionair, en Francijntje Fonger.
Pseudoniemen: Eene Ongenoemde, Stella.

Mercier groeide op in een Nederlands hervormd gezin met acht kinderen en ging naar school tot haar vijftiende, waarna zij zich uitsluitend aan huishoudelijke bezigheden wijdde. In 1861 begon zij zich voor te bereiden op het onderwijzersexamen dat zij wegens langdurige ziekte van 1864 tot 1869 niet heeft afgelegd. In 1870 ontmoette zij de Amsterdamse Hoogere Burger Schoolleraar Willem Doorenbos, leermeester van een aantal Tachtigers en voorstander van vrouwenemancipatie. Mede dank zij hem ontwikkelde zich haar belangstelling voor literatuur en voor de positie van vrouwen. Haar eerste artikelen publiceerde zij in 1870 onder het pseudoniem Stella in Onze Roeping, Orgaan voor de Nederlandsche Vrouw. Hierin vestigde zij de aandacht van ouders op het feit dat hun dochters werden opgevoed tot 'beuzeling en tijdverspilling' en dat vooral ongehuwde vrouwen waren veroordeeld tot een doelloos leven. In haar boek Verbonden Schakels (Haarlem 1889, 18912, 18953, 191l4), een bundel artikelen die voor het merendeel tussen 1878 en 1888 verschenen in Vragen des Tijds en het Sociaal Weekblad, pleitte zij voor een betere opleiding voor vrouwen. Aanvankelijk meende zij dat deze vooral moest dienen als voorbereiding op het huwelijk en dat alleen voor ongehuwde vrouwen die onbemiddeld waren, betaald werk nodig was. Rijke ongetrouwde vrouwen zouden zich aan onbetaalde arbeid kunnen wijden. In latere artikelen maakte zij deze onderscheidingen steeds minder en achtte zij betaald werk voor alle vrouwen nuttig. Hierdoor zou tevens het vrouwelijk element in de samenleving versterkt worden, wat het zedelijk peil van de maatschappij ten goede zou komen. Zij onderstreepte daarbij het belang van samenwerking tussen mannen en vrouwen die elkaar in het maatschappelijk leven konden aanvullen. Mede daarom hield zij zich afzijdig van specifieke vrouwenorganisaties. Voor vrouwen achtte Mercier in het bijzonder sociaal werk geschikt omdat daarin eigenschappen als inlevingsvermogen en zorgzaamheid het best tot hun recht konden komen. Aangezien scholingsinstituten voor maatschappelijk werk vooralsnog ontbraken, verwees zij vrouwen naar de colleges staathuishoudkunde en ziel- en zedekunde aan de universiteit en naar het Leesmuseum voor Vrouwen, dat haar schoonzuster W.F. Mercier-Meder in 1877 in Amsterdam had opgericht. Wetenschap en universitaire studie zag zij in de eerste plaats als het terrein van mannen, waartoe slechts enkele vrouwen zich aangetrokken zouden voelen. In principe was zij voorstandster van vrouwenkiesrecht. Zij wilde echter voorrang geven aan het creëren van onderwijs en werkgelegenheid voor vrouwen. Pas als vrouwen voldoende inzicht hadden in de inrichting van de maatschappij, zouden zij kiesrecht moeten krijgen. Zij verzette zich tegen de Arbeidswet van 1889, die vrouwen uitsloot van bepaalde vormen van gevaarlijke arbeid, omdat zij van oordeel was dat vrouwen en mannen hierin op gelijke wijze behandeld moeten worden.

Merciers sociale bewogenheid werd gevoed door contacten met bekende sociaal-liberalen. Omstreeks 1880 ontmoette zij Arnold Kerdijk. Dit bleek het begin van een levenslange vriendschap die van grote invloed was op haar denken. In 1884 schreef zij dat zij in de 'sociale questie' een terrein had gevonden waaraan zij zich de rest van haar leven wilde wijden. Haar sociale betrokkenheid voerde haar niet naar het georganiseerde socialisme. Zij verwierp de klassenstrijd en zag in samenwerking en wederzijds begrip tussen klassen en standen de voorwaarde voor het ontstaan van een betere samenleving. In plaats van revolutionaire omwenteling bepleitte zij een geleidelijke omvorming van de maatschappij, niet door liefdadigheid maar door arbeiders tot 'selfhelp' te stimuleren. Ook meende zij dat socialisten te gemakkelijk aannamen dat met de bevrijding van het proletariaat ook de emancipatie van vrouwen voltooid zou zijn. Weinig socialisten waren immers ook voorstander van vrouwenemancipatie. Mercier was ervan overtuigd dat grondige kennis van het sociale leven voorwaarde tot praktisch handelen was. Zij verdiepte zich in velerlei sociale kwesties en schreef in Eigen Haard en in het door Kerdijk in 1887 opgerichte Sociaal Weekblad over zulke verschillende onderwerpen als de voedingstoestand van de arbeidende klasse, het woningvraagstuk in binnen- en buitenland, de arbeid in fabrieken, arbeidstersclubs in Amerika, produktiecoöperaties in Frankrijk, het Toynbee-werk in Engeland en Nederland, het staatssocialisme van Edward Bellamy en het 'uitvoerbaar socialisme' van het domineesechtpaar S. en H. Barnett, de resultaten van de arbeidsenquête van 1890 en het onderzoek naar arbeidersbudgets van het Statistisch Instituut. Behalve uit haar artikelen verkreeg Mercier inkomsten uit vertaalwerk en correctiewerkzaamheden voor De Werkmansbode van het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond. Bovendien werden zij en haar zuster Elise, met wie zij haar hele leven samenwoonde, financieel gesteund door hun broers, wat zij als een misstand voelde.

Op een viertal terreinen van sociale arbeid is Mercier ook praktisch werkzaam geweest. Zij werd daarmee een van de grondleggers van het maatschappelijk werk in Nederland. Als (mede-)oprichtster van sociale instellingen creëerde zij een arbeidsterrein voor vrouwen van haar stand en droeg tegelijk bij aan de verheffing van arbeiders. Om te beginnen nam zij in 1887 het initiatief tot oprichting van de eerste volkskeuken in de Amsterdamse Jordaan, gefinancierd door de suikerraffinadeur W. Spakler. Doel was werklieden een voedzame warme maaltijd te verstrekken tegen een betaalbare prijs die niettemin kostendekkend moest zijn om aan de volkskeuken elke schijn van liefdadigheid te ontnemen. In 1890 volgden een tweede en derde keuken en werd de N.V. Maatschappij voor Volkskeukens opgericht. De volkskeukens waren aanvankelijk een succes, maar vanaf 1893 nam het bezoek af door concurrentie van keukens op liefdadige grondslag en door de wens van arbeidersvrouwen zelf voor de warme maaltijd te blijven zorgen. In 1899 moesten tot verdriet van Mercier de keukens gesloten en de Maatschappij opgeheven worden. Mercier heeft ook een belangrijke rol gespeeld in de discussies over het woningvraagstuk die uiteindelijk leidden tot de Woningwet van 1901. Na een rondtocht in de Amsterdamse Jordaan en andere volksbuurten onder leiding van Aletta Jacobs schreef zij een serie artikelen over huisvesting van arbeiders in Eigen Haard, gebundeld tot Over Arbeiderswoningen (Amsterdam 1887). Zij besprak hierin initiatieven ter verbetering van de woningtoestand van de arbeidende klasse in Frankrijk, Engeland, Duitsland en Nederland. Enthousiast was haar beschrijving van het werk van Octavia Hill, die in Londen het initiatief had genomen tot wat hier het 'woningwerk' is gaan heten: het beheer van arbeiderswoningen door woningopzichteressen. Het grote belang dat Mercier hechtte aan goede woningen ter verbetering van de toestand van de arbeidende klasse bleek uit haar aandeel in de oprichting van de N.V. Bouwonderneming Jordaan in 1896. Met geld van de directeur van de Deli Maatschappij, P.W. Janssen, werden in de Jordaan 131 krotten opgekocht, verbouwd tot goede arbeiderswoningen en onder toezicht gesteld van Louise Went die, evenals Johanna ter Meulen, onder invloed van Mercier naar Londen was gegaan om daar het vak van woningopzichteres te leren. Hoewel Mercier geen zitting nam in het bestuur van de Bouwonderneming bleef zij ook na de oprichting nauw bij het werk betrokken. Het derde praktische terrein en in feite Merciers grootste liefde betrof het Toynbeewerk dat in Engeland in de jaren tachtig van de grond kwam. Hieraan wijdde Mercier herhaaldelijk geestdriftige beschouwingen. In dit werk kwam haar ideaal van samenwerking en wederzijds begrip tussen standen en klassen het best tot uitdrukking. Met financiële hulp van Janssen, die door Mercier overtuigd werd van de behoefte aan een volkshuis, werd in 1892 in de Rozenstraat in de Jordaan Ons Huis geopend. Mercier was nauw betrokken bij de inhoud van de lessen, cursussen, voordrachten en clubs die Ons Huis aanbood en die bestemd waren voor kinderen, vrouwen en mannen. Hoewel zij niet de leiding van Ons Huis op zich wilde nemen omdat zij meende dat een man als directeur beter in staat zou zijn ook mannelijke bezoekers aan Ons Huis te binden, maakte zij deel uit van het bestuur en drukte een sterk stempel op de werkwijze en inhoud van de programma's.

Een bindende figuur in de vrouwenbeweging was Mercier niet omdat de zin van organisatie en belangenbehartiging haar ontging. Dit was ook de reden dat de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 aanvankelijk niet op haar sympathie kon rekenen. Haar aarzeling liet zij echter varen toen zij het belang inzag van het tijdens de tentoonstelling gehouden congres over maatschappelijk werk en de besprekingen over vakopleidingen voor vrouwen onder voorzitterschap van Emilie Knappert. Het werd duidelijk dat de tijd rijp was voor een professionele opleiding voor sociaal werk. Merciers vierde praktische activiteit betrof haar aandeel in de totstandkoming in 1899 van de Opleidingsinrichting voor Sociale Arbeid, de latere School voor Maatschappelijk Werk. Het initiatief daartoe ging uit van mevrouw M.G. Muller-Lulofs die zich liet inspireren door het artikel van Mercier 'Op den drempel van het maatschappelijk leven' dat in 1885 in drie delen in Vragen des Tijds was verschenen. Mercier had daarin betoogd dat vrouwen zich alleen met een degelijke kennis van de maatschappij aan sociaal werk moesten wijden. Een verzoek om directrice van de school te worden wees zij om gezondheidsredenen en vanwege haar leeftijd af. Wel bleef zij nauw betrokken bij de voortgang van de school. Vanwege haar verdiensten op sociaal gebied werd Mercier in 1896 ridder in de Orde van Oranje Nassau.

Archief: 

Brieven H. Mercier aan A. Verwey in Universiteitsbibliotheek (Amsterdam).

Publicaties: 

Behalve de genoemde: Sociale droomen en daden (Haarlem 1893, eerder verschenen als artikelen in Sociaal Weekblad); 'Octavia Hill' in: Mannen en vrouwen van beteekenis in onzer dagen, 26, 1895, 273-320; Sociale schetsen (Haarlem 1897, gedeeltelijk eerder verschenen als artikelen in Vragen des Tijds en Sociaal Weekblad); vertalingen: E. Barrett Browning, Aurora Leigh (Haarlem 1883, 18942, l9063); Rev. en Mrs. S.A. Barnett, Uitvoerbaar socialisme. Studiën over sociale hervorming (Amsterdam 1890, 18952); P. Göhre, Drie maanden fabrieksarbeider. Een practische studie (Amsterdam 1892, 18952); W. Sombart, Socialisme en sociale beweging (Haarlem 1898); artikelen in: Vragen des Tijds (1878, 1883-1995), De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland (1883), Eigen Haard (1885-1887), Sociaal Weekblad (1887-1905) en De Gids (1905); zie voor bibliografie: I. de Wilde, Bibliografie Helene Mercier (1839-1910) (aanwezig in Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging, Amsterdam).

Literatuur: 

M.W.F. Treub, 'Helene Mercier' in: Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen, 1910; G. Kapteijn-Muijsken, 'Helene Mercier. Eene heilige van den nieuwe tijd' in: De Nieuwe Gids, februari 1911, 204-221; J. ter Meulen, 'Helene Mercier. 17 oct. 1839 - 1 Febr. 1910' in: Leven en Werken, mei 1916, 336-354; C. Willems Bierlaagh, Literatuurrecherche over Helene Mercier. 1839 - 1910 (1982, in te zien in Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging, Amsterdam); H.C.M. Michielse, De burger als andragoog (Meppel 1977); H. Nijenhuis, Volksopvoeding tussen elite en massa (Meppel 1981); A. de Regt, Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid. Ontwikkelingen in Nederland 1870 - 1940 (Meppel 1984); I. de Wilde, 'Er is een heilig moéten, waartegen geen bezwaar is bestand. De betekenis van Hélène Mercier voor de vrouwenbeweging' in: Zesde Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis, 1985; 59-77; A. Simons, Helene Mercier: een burgeres als andragoge (Leiden 1985; doctoraalscriptie); J. Slangen, 'Sociale Vernieuwing anno 1890: Arnold Kerdijk en Hélène Mercier en de Leidse arbeidersenquête' in: Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken (Leiden 1990) 49-102; S. Dudink, Deugdzaam liberalisme. Sociaal-liberalisme in Nederland 1870-1901 (Amsterdam 1997); M. Grever, B. Waaldijk, Feministische openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998); S. Dudink, 'Een heilige van de moderne tijd. Hélène Mercier en de morele grondslagen van het maatschappelijk werk in Nederland' in: B. Waaldijk, J. van der Sel, G. van der Laan (red.), Honderd jaar sociale arbeid. Portretten en praktijken uit de geschiedenis van het maatschappelijk werk (Assen 1999).

Portret: 

H. Mercier, Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (Amsterdam)

Handtekening: 

Atria: Archief Nellie van Kol, Alg. Corr. map 6, brief dd. 7 maart 1893.

Auteur: 
Ali de Regt, Inge de Wilde
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 5 (1992), p. 194-198
Laatst gewijzigd: 

25-09-2002