LOERAKKER, Anthonius Josephus

Toon Loerakker

(roepnaam: Toon), bestuurder van de R.K. landarbeidersbond St. Deusdedit, is geboren te Heemstede op 26 augustus 1873 en overleden te Haarlem op 30 september 1950. Hij was de zoon van Johannes Jacobus Loerakker, schildersknecht, en Joziena Francisca Helena van Raaphorst. Op 9 februari 1898 trad hij in het huwelijk met Johanna Maria van Honschoten, met wie hij vier dochters en zeven zoons kreeg. Na haar overlijden (op 7 november 1938) hertrouwde hij op l6 augustus 1939 met Guurtje Maria Truijens. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Als kind uit een arbeidersgezin moest Loerakker direct na de lagere school aan de slag. Vanuit zijn woonplaats Heemstede werkte hij onder andere in Hillegom als knecht bij een bloembollenteler ('bloemistarbeider'). Velen zagen dit vak als minderwaardig. De arbeidsomstandigheden en beloning waren in elk geval slecht. Na zijn huwelijk in 1898 verhuisde Loerakker naar Hillegom. Zijn jongere broer B.N. Loerakker was actief in de onderafdeling voor bloemistarbeiders en kleine tuinders St. Elizabeth van de Nederlandsche R.K. Volksbond in Haarlem. Toen de spoorwegstakingen van 1903 ook de arbeiders in de bollenstreek beroerden, bracht deze broer enkele plaatselijke verenigingen van katholieke bloemistarbeiders met elkaar in contact. Hieruit kwam in januari 1904 het Nederlandsch R.K. Bloemisten- en Tuinders-Secretariaat 'St. Deusdedit' voort met B.N. Loerakker als secretaris. Deze betrok zijn broer bij het pogen in Hillegom een afdeling van de grond te krijgen. In november 1904 richtten zij de R.K. Bloemistwerkliedenvereeniging 'Eensgezindheid' op met B.N. Loerakker als voorzitter en A.J. Loerakker als secretaris. De werkgevers werkten de vereniging tegen en noemden de bestuursleden 'socialisten'. Enkele maanden na de oprichting stelde Loerakker voor een weerstandskas op te richten, die een jaar later tot stand kwam. Loerakker zette zich eveneens in voor het opzetten van een vakcursus. In 1907 trok hij zich terug als secretaris. Voor veel werkgevers bleef hij de gebeten hond. Na een conflict met zijn werkgever nam hij ontslag en vertrok in 1911 naar Castricum. Ook daar ondervond hij tegenwerking.

Intussen was Loerakker in 1910 zijn broer als secretaris van St. Deusdedit opgevolgd. Deze bond stelde zich vanaf 1911 ook voor landarbeiders open en zou ten slotte Nederlandsche R.K. Bond van Bloemist-, Tuin-, Veen- en Landarbeiders 'St. Deusdedit' heten, kortweg aangeduid als R.K. Landarbeidersbond. In 1913 werd Loerakker redacteur van het blad De R.K. Landarbeider en de eerste vrijgestelde van de bond. Aan zijn benoeming tot vrijgestelde was een heftige discussie voorafgegaan, omdat dit alleen kon als de contributie van acht naar zeventien cent per maand werd verhoogd. Loerakker verhuisde daarop naar Schoten bij Haarlem en hield kantoor aan huis. In de voorkamer van drie bij drie meter deed hij het bondswerk, waarbij het niet meeviel 'om in een gezin met negen kinderen in de huiskamer een "rustig" plekje te vinden'. In 1913 volgde hij de eerste veertiendaagse cursus van de Katholieke Sociale Actie, waarvoor als docenten de hoogleraren P.J.M. Aalberse en J.D.J. Aengenent optraden, met wie hij tot hun dood contacten onderhield. Bij de aanvang van de cursus was Loerakker voor de bestuurders van de andere katholieke bonden nog een onbekende, maar in de loop van de tweede week ontpopte hij zich als iemand die geestige interrupties kon plaatsen, zo herinnert C.J. Kuiper van de R.K. metaalarbeidersbond zich. Eind 1913 sloot St. Deusdedit, dat zich om financiële redenen van het Bureau voor de R.K. Vakorganisatie afzijdig gehouden had, zich hier toch bij aan. In 1915 werd Loerakker bondsvoorzitter en in 1916 kwam zijn broer als tweede vrijgestelde bij de bond in dienst. In het kader van de door professor J.A. Veraart gestimuleerde samenwerking tussen katholieke ondernemers en vakorganisaties trad Loerakker in december 1919 toe tot het bestuur van de Algemeene R.K. Landbouwbedrijfsraad, die bij verschillende conflicten een bemiddelende rol zou spelen. Tijdens de zeven weken durende staking van achthonderd landarbeiders in West Brabant in 1926 was Loerakkers taalgebruik - hij trad op als adjunct-secretaris van de landbouwbedrijfsraad en later als medebemiddelaar - eenvoudig en direct ('taal uit de schaftkeet' die de arbeiders verstonden). Voor de bisschop waren zijn woorden echter 'revolutionaire taal', wat hem op een verbod kwam te staan nog langer in het bisdom Breda te spreken. Voor de Hooge Raad van Arbeid, waarin Loerakker in november 1919 als plaatsvervangend lid benoemd was, nam hij deel aan verschillende subcommissies. Onder de bestuurders van zijn bond was Loerakker intussen 'de primus inter pares, de man die aan de touwtjes trok', maar dit zo deed dat 'zijn collega's niet anders gewild zouden hebben'. Kuiper verklaart dit uit zijn brede en gedegen kennis van feiten en beginselen en uit zijn 'passende humor'. 'Ernstige problemen kon hij natuurlijk ook met waardige ernst bejegenen, maar dit onder de voorwaarde, dat het niet al te lang duurde. Was dit wel het geval, dan kon hij zijn zin voor spot en hoon onmogelijk de baas blijven en dan maakte men kennis met de Loerakker zoals hij in zijn dagelijkse omgang metterdaad was. Zijn slagvaardigheid was dan ook moeilijk te overtreffen.'

Hoewel Loerakker zelf meende politiek weinig onderlegd te zijn, speelde hij ook een politieke rol. In Schoten was hij lid van de gemeenteraad en tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij als wethouder belast met distributie. Na de inlijving van Schoten bij Haarlem in 1927 was hij lid van de Haarlemse gemeenteraad. De Roomsch Katholieke Staatspartij stelde Loerakker sinds 1915 kandidaat voor de Tweede Kamer, maar niet op een verkiesbare plaats. Toen in 1923 het Kamerlid F.A. Moerel overleed wiens plaatsvervanger hij was, aanvaardde Loerakker op aandrang van zijn bond het Kamerlidmaatschap. Het eerste onderwerp dat hij aansneed, was het ontbreken van een Landbouw-Arbeidswet. Doordat hij, nauwelijks één maand in de Kamer, tégen de Vlootwet van het kabinet stemde, kwam Loerakker bij de daaropvolgende verkiezingen op een onverkiesbare plaats. Een actiecomité bracht hem alsnog op een verkiesbare plaats. Tijdens zijn Kamerlidmaatschap wees Loerakker herhaaldelijk op negatieve gevolgen van de meest uiteenlopende voorstellen, van invoering van het rijwielplaatje tot sociale verzekeringswetten en de verlaging van de landarbeiderslonen. Hij bleef Kamerlid tot 1946. De totstandkoming in oktober 1939 van een regelmatig overleg tussen vakbonden en de drie centrale landbouworganisaties beschouwde Loerakker als een mijlpaal in de ontwikkelingen die hij als vakbondsbestuurder en politicus mee had beïnvloed. In mei 1941 trad hij af als bondsvoorzitter, nadat het R.K. Werkliedenverbond de suggestie had gedaan bestuurders op leeftijd met pensioen te sturen. Vanwege zijn verdiensten benoemde de bond hem in 1946 tot erevoorzitter. Op verzoek van de bond schreef Loerakker, die kantoor en bondsraadsvergaderingen regelmatig bleef bezoeken, een gedenkboek dat het ontstaan en de bondsgeschiedenis tot in 1946 behandelt.

Publicaties: 

Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse R.K. Landarbeidersbond Sint Deusdedit (Haarlem 1947).

Literatuur: 

A.J. Loerakker' in: De RK Landarbeider, 6.10.1950; C.J. Kuiper, Uit het rijk van de arbeid (Utrecht 1951-1953); C.J. van der Ploeg, Oogst van de laatste 10 jaren (Haarlem 1954); J.H. Roes, in: BWN I, 345-346; J. van Meeuwen, Lijden aan eenheid. Katholieke arbeiders op zoek naar hun politiek recht (1897-1929) (Hilversum 1998).

Portret: 

A.J. Loerakker, ca. 1940, uit: A.J. Loerakker, Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse RK Landarbeidersbond Sint Deusdedit (Haarlem 1947)

Handtekening: 

Huwelijksakte van Kuiper/Loerakker dd. 12 juli 1922. Akte 62, akteplaats Schoten. Als vader van de bruid.

Auteur: 
Christ Essens
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 4 (1990), p. 128-131
Laatst gewijzigd: 

07-08-2002