KUYPER, Rudolph Karel Herman

Rudolph Karel Herman Kuyper (Kuijper)

(roepnaam: Ru of Rudolf), pionier van de marxistische sociologie in Nederland, is geboren te Zwolle op 30 juni 1874 en overleden te Amsterdam op 13 januari 1934. Hij was de zoon van Hermanus Franciscus Kuyper, leraar scheikunde en arbeidsinspecteur, en Elise Christine Henriette Courbois. Op 24 november 1898 trad hij in het huwelijk met Elisabeth Josephine Tilanus, medeoprichtster van het Nederlands Sanatorium in Davos. Dit huwelijk bleef kinderloos en werd ontbonden op 5 oktober 1906. Op 4 juli 1907 hertrouwde hij met Maria Willemina van Gulpen, met wie hij twee zoons kreeg. Na de echtscheiding op 17 maart 1917 hertrouwde hij op 19 juli 1920 met Wilhelmina Johanna Alberdina Canté, zangeres en pianolerares, met wie hij twee dochters kreeg. Familienaam ook gespeld als Kuijper.

Afkomstig uit een vrijzinnig katholiek milieu bezocht Kuyper de HBS te Zwolle. Op de Koninklijke Militaire Academie (KMA) te Breda werd hij opgeleid tot artillerieofficier. Wegens geconstateerde tuberculose werd de studie afgebroken. Voor herstel van gezondheid te Davos vertoevend, was hij daar werkzaam als elektromonteur en - samen met zijn latere echtgenote - oprichter van het Nederlands (bijgenaamd 'socialistisch') Sanatorium met bijbehorende bibliotheek. De socialistische gezindheid begon met een los-weken uit het ouderlijk milieu, vooral door zijn waardering voor techniek en menselijk kunnen dat hij op de KMA 'leerde' en via Multatuli, die hij in Davos las. Teruggekeerd in 1898, doch nimmer geheel genezen, liet hij zich onder meer als toehoorder inschrijven te Amsterdam om de lessen in staathuishoudkunde van M.W.F. Treub te kunnen volgen. Het studententijdschrift In den Nevel, onder redactie van de Delftenaar C.F. Loke, versterkte zijn belangstelling voor het socialisme. Bij Bellaar Spruyt verdiepte hij zich in wijsgerige vraagstukken. Hij onderging de invloed van zijn oudere studiegenoot P. Wiedijk (pseudoniem: J. Saks) en hoorde de kopstukken van de sociaal-democratie op de lezingen van het Socialistisch Leesgezelschap aan, waarvan hij bestuurder werd (1899). Aansluiting bij de SDAP volgde.

Na de middelbare akte-examens kwam hij bij het onderwijs, waar hij om zijn overtuiging vaak geweerd werd. Hij was onder meer werkzaam als leraar aan de Amsterdamse HBS voor Meisjes, maar vooral als leider van wat naderhand het Instituut Kuyper zou gaan heten, het Instituut voor schriftelijke en mondelinge leergangen in sociale- en bedrijfswetenschappen, dat min of meer als particuliere kaderschool voor de moderne arbeidersbeweging een functie heeft gehad. Ook is hij cursusleider geweest van het Nederlands Instituut voor Accountants en schreef hij voor zijn werk aan de middelbare scholen een Leidraad voor de Studie van de Staatsinrichting in Nederland (1918). Vanwege de Socialistische Vereeniging ter Bestudeering van Maatschappelijke Vraagstukken werd hij in 1931 benoemd op de door deze vereniging ingestelde bijzondere leerstoel voor sociologie aan de universiteit te Utrecht. Eerder was hij van 1920 tot 1922 als privaatdocent aan de universiteit van Amsterdam werkzaam geweest. Hij had zich meer en meer ontwikkeld tot pionier van de marxistische sociologie in Nederland, daarbij enigszins parallel gaand met W.A. Bonger, die hij evenals N.W. Posthumus en Th. van der Waerden van zijn studententijd af kende.

In de SDAP nam Kuyper een eigen en eigenzinnige positie in. Hij roerde er zich duchtig, wegens zijn zwakke gezondheid echter veelal wat op de achtergrond. Hij ontpopte zich reeds jong als een essayist en polemist van verdienste. Hij was redacteur van De Socialistische Gids, die mede op zijn jarenlang aandringen in 1916 begon te verschijnen, tot een persoonlijk conflict met Bonger in 1925. In 1920 was hij redacteur van het Populair Wetenschappelijk Bijvoegsel van Het Volk geworden. Kuyper werkte mee aan verschillende SDAP-commissies, waarin hij duidelijk een eigen inbreng had. Van 1907 tot 1913 was hij lid van de programcommissie, van 1919 tot 1920 van de socialisatiecommissie en van, 1920 tot 1926 van de commissie voor het staatkundig stelsel van de sociaal-democratie. Zijn lidmaatschap van het partijbestuur duurde van 1920 tot 1924. Kuyper is nooit helemaal met één van de bekende etiketten te definiëren. Zo was hij marxist, behoudens Marx' waardeleer (hij neigde meer naar de Oostenrijkers). Hij noemde zich revisionist, maar wilde van Ed. Bernstein weinig weten. Hij gold als de 'hofmarxist' van Troelstra, maar stond fel tegenover hem bij het aanvaarden van de mobilisatiecredieten in 1914 en viel hem af in de commissie voor het politiek systeem, waar hij een reeks van 'deelparlementen' voor diverse taken opperde. Zijn bijnaam heeft hij te danken aan zijn houding in de partij-twisten van 1907-1909, toen hij op marxistische gronden de marxisten meende te kunnen bestrijden, hoewel hij ook toen weer van de lijn afweek door wél voor een buitengewoon congres te zijn, maar tegen het royement van D. Wijnkoop en de zijnen. Het program van 1912 stond wat betreft de opwaartse tendenties in het kapitalisme onder zijn invloed. Zo werd voor hem verzet van arbeiders een succesvolle kracht, een vorm van de 'levens-wil' die hij, psychisch monist geworden, als een drijvende, zij het door economisch-sociale (dat wil zeggen klasseverhoudingen) gedetermineerde kracht zag. Ook in kunst en ideeën uitte zich deze. In al zijn marxistische beschouwingen kreeg dan ook de wederzijdse inwerking van onder- en bovenbouw een duidelijk accent. Op politiek terrein gaf hij opnieuw van zijn oppositioneel gevoelen blijk door artikelen over sociaal-democratie en koning-schap, die in 1926 stof deden opwaaien. Hij aanvaardde het 'ministerialisme' als consequentie van politieke activiteit, doch hij deed dat evenals het theoretisch revisionisme op andere dan de gangbare wijze. De macht der sociaal-democratie diende voor het aanvaarden der mederegering aanzienlijk te zijn. Een zeker isolement was daartoe nuttig. Daarin ook kon men tot een eigen geestelijke kracht komen. In dat licht stonden Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), VARA en Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO) bij hem hoog aangeschreven. Zijn grootste gave, zijn leraarschap, kon hij in zijn latere jaren in dienst van het IvAO stellen.

Archief: 

Archief R.K.H. Kuyper in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens, 202-203).

Publicaties: 

Over waarde' in: De Nieuwe Tijd, 1902, 589-600, 680-694 en 1903, 53-62, 195-203, 514-533, 582-594, 672-682; 'Het jongste gericht' in: De Nieuwe Tijd, 1904, 318-328, 473-484, 635-644 (contra M.W.F. Treub); De marxistische verklaring der ideologieën. Geschreven naar aanleiding van de gedachtenwisseling over klasse-moraal (Rotterdam 1910); Geen man en geen cent! Beschouwingen over de sociaal-democratie en het militairisme (Amsterdam 1914); 'Nieuwe pijlers voor het marxisme' in: De Socialistische Gids, 1916, 114-132 (contra H. Roland Holst); 'Grondbeginselen van de maatschappijleer'; De maatschappijleer; Grondgedachten van de maatschappijleer' in: De Socialistische Gids, 1916, 539-555 en 1917, 16-24, 373-387; Van burgerlijke staathuishoudkunde tot proletarische maatschappijleer (Amsterdam 1920; intreerede); Marxistische beschouwingen. [Gebundelde] herdrukken. 4 delen. (Amsterdam 1920-1922); 'Nogmaals socialisme en socialisatie' in: De Socialistische Gids, 1921, 1-18, 163-177, 447-461, 583-590, 815-837; 'Het allerjongste gericht' in: De Socialistische Gids, 1925, 105-120, 204-227 (contra J.A. Eigeman); 'Het socialisme, de hoofdarbeiders en de komende cultuur' in: De Socialistische Gids, 1926, 185-206, 344-368, 464-480 (contra W.A. Bonger); De ontwikkeling in natuur en maatschappij (Amsterdam 1926-1930); Socialistische schoonheidsbeschouwingen (Amsterdam 1927); Over economische verhoudingen en ideologieën in de economisch-historische maatschappijbeschou wing van Karl Marx en Friedrich Engels (Amsterdam 1931; intreerede); H. Verwey-Jonker, Het socialisme in onze tijd. Een inleiding voor buitenstaanders waarin verwerkt college-aantekeningen van Prof. R. Kuyper (Amsterdam 1935).

Literatuur: 

Vliegen, Kracht II, 467-470; W.A. Bonger, 'In Memoriam R. Kuyper' in: De Socialistische Gids, 1934, 89-94; Fr. de Jong Edz., 'Kuyper (Rudolph Karel Herman)' in: Mededelingenblad, september 1953, 13-15; M. Grunell, J. Westerbeek van Eerten, 'Terug op Marx en verder. Een schets van de relatie en sociologie in Nederland in de jaren dertig' in: F. Bovenkerk e.a. (red.), Toen en thans. De sociale wetenschappen in de jaren dertig en nu (Baarn 1978) 236-246; H.C.M. Michielse, Socialistiese vorming. Het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (1924-1940) en het vormings- en scholingswerk van de Nederlandse sociaal-democratie (Nijmegen 1980); E. Hueting, F. de Jong Edz., R. Neij, Troelstra en het model van de nieuwe staat (Assen 1980); E. Jonker, De sociologische verleiding. Sociologie, sociaal-democratie en de welvaartsstaat (Groningen 1988); F. Kalshoven, Over marxistische economie in Nederland 1883-1939 (Amsterdam 1993); B. van Dongen, Revolutie of integratie (Amsterdam 1992).

Portret: 

R.K.H. Kuyper, IISG

Handtekening: 

Gedenkboek van het 25-jarig bestaan der Wereldbibliotheek, Amsterdam 1930.

Auteur: 
Frits de Jong Edz.
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 1 (1986), p. 61-64
Laatst gewijzigd: 

24-07-2003
11-2-2017 (data tweede huwelijk en echtscheiding toegevoegd, beroep derde echtgenote gecorrigeerd)