GOEDHART, Frans Johannes

stichter van het illegale Parool en sociaal-democratisch Kamerlid, is geboren te Amsterdam op 25 januari 1904 en aldaar overleden op 3 maart 1990. Hij was de zoon van Frans Johannes Goedhart, masseur, en Catharina Loep. Op 10 juli 1929 trad hij in het huwelijk met Maria Helena van den Ring, met wie hij een zoon kreeg. Dit huwelijk werd ontbonden op 12 november 1945. Op 13 december 1945 hertrouwde hij met Maria Antonia Allegonda Wilhelmina van Alebeek, lerares Nederlands en geschiedenis, met wie hij een dochter en een zoon kreeg.
Pseudoniem: Pieter 't Hoen.

Toen Goedhart zes jaar oud was overleed zijn vader. Daar zijn moeder niet in staat was voor hem en zijn jongere broer te zorgen, bracht Goedhart zijn jonge jaren in verschillende weeshuizen door. In Dieren doorliep hij - een uiterst intelligente en ambitieuze leerling - het Meer Uitgebreid Lager Onderwijs-B. In 1922 werd hij leerling-journalist bij de Velpsche Courant, een jaar later kwam hij bij de Provinciaalsche Geldersche en Nijmeegsche Courant. In 1924 stapte hij over naar De Telegraaf in Amsterdam, waar hij na anderhalf jaar om gezondheidsredenen - hij bleek aan astma te lijden - werd ontslagen. Hij slaagde er nauwelijks in het hoofd boven water houden en greep de kans aan een baan te krijgen bij het grote liberale dagblad Het Laatste Nieuws in Brussel. Hier beleefde Goedhart de eerste jaren van de economische depressie. Zijn optreden in de grote typografenstaking van 1931 leidde tot zijn ontslag. Begin 1932 keerden hij en zijn vrouw terug naar Amsterdam. Goedharts ervaringen in België hadden zijn politieke opvattingen geradicaliseerd. Het beeld van de strijdbare Sovjet-Unie, dat uit de communistische propaganda naar voren kwam, sprak hem aan in deze tijd van werkloosheid en snelle opkomst van het nationaal-socialisme. Al in België had hij enkele artikelen voor De Tribune geschreven. Kort na zijn terugkeer in Nederland werd hij lid van de Communistische Partij in Nederland (CPN) en weldra redacteur binnenland bij De Tribune. Hij ontwikkelde zich tot een geëngageerde journalist, die zich de typische, vaak sarcastische stijl van schrijven van dit communistische dagblad snel eigen maakte. Al gauw kwam hij achter het dictatoriale karakter van de Sovjet-Unie en nam zijn kritiek op de CPN, die hij als slaafse volgeling van Moskou ging zien, toe. Toen hij zich schaarde aan de zijde van een groepje opposanten binnen de partij, werd zijn royement op 4 oktober 1934 in De Tribune bekendgemaakt. Tijdens een rondreis door Duitsland in 1933, waarbij hij contacten met ondergedoken Duitse communisten had gelegd, had hij kennis gemaakt met de praktijk van Hitlers regime. Juist om die reden had hij aanvankelijk de hoop op het communisme niet willen opgeven. Ook na zijn royement roerde hij zich nog in kringen die een nieuwe communistische partij oprichtten. Toen dit in 1935 gebeurde, zag Goedhart het nut van een dergelijke partij, die tot een machteloze splintergroepering binnen het Nederlandse politieke bestel was gedoemd, niet meer in. Hierna bleef hij zich bewegen in het links-radicale milieu van politieke opposanten van de CPN en liet geen kans voorbijgaan in woord en geschrift de stalinistische terreur in de Sovet-Unie aan de kaak te stellen.

Najaar 1938 kreeg hij de kans als correspondent van de Belgische sociaal-democratische krant Vooruit vrijwel wekelijks de Nederlandse politiek te analyseren. Hij stelde zich op als een 'radicale burger', een non-onformist bij uitstek. Hij wilde zijn lezers winnen voor een nieuwe partij die streed voor een slagvaardiger democratie. De Nederlandse houding van neutraliteit en politieke passiviteit tegenover het nationaal-socialisme vond hij een uiting van behoudzucht. Fel ageerde hij tegen de in zijn ogen fatale sociaal-economische politiek. Steeds positiever oordeelde hij daarentegen over de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), die sedert 1937 een nieuwe koers was ingeslagen die de partij ook voor de brede middenklasse aantrekkelijk maakte. Van die partij verwachtte hij de noodzakelijke geestelijke en daadwerkelijke weerbaarheid tegen nationaal-socialisme en antisemitisme. Hij stond echter te ver af van de sociaal-democratische traditie om partijlid te worden. Van communist was Goedhart in de loop van de jaren dertig een democraat en onafhankelijk socialist geworden.

Aan het bipolaire wereldbeeld uit zijn communistische tijd hield Goedhart levenslang vast. Nuances tussen Stalin en Hitler onderscheidde hij niet. Zijn felle anti-nationaal-socialisme laat zich begrijpen vanuit zijn inzicht in de acute dreiging van een Duitse aanval op Nederland. Wie vanuit dit nationale standpunt niet koos voor bestrijding van dit gevaar, was een vijand en een verrader van de democratische vrijheden. Als consequentie van zijn politieke ontwikkeling verscheen op 25 juli 1940 illegaal zijn Nieuwsbrief van Pieter 't Hoen. Goedharts opiniërende artikelen hierin maakten deze vroege illegale uitgave zo waardevol. Gretig greep hij alles aan dat zich voor een beschouwing over 'goed' of 'fout' leende. Zijn bewuste ongenuanceerdheid, optimisme en bijtende spot waren erop gericht mensen in dat eerste bezettingsjaar de ogen te openen voor de werkelijke situatie van Nederland en hen te helpen de juiste houding te bepalen. In de loop van 1940 kreeg hij steun van enkele professionele journalisten en politici. Allen geloofden in de kracht van het geschreven woord. Zij zagen in de in Amsterdamse kring populaire illegale uitgave een mogelijkheid het Nederlandse volk politiek te informeren. Voorjaar 1941 werd de Nieuwsbrief omgevormd tot Het Parool, dat op een breder lezerspubliek mikte en een grote oplaag beoogde. In de zeshoofdige redactie van links-liberalen, sociaal-democraten en linkse socialisten gaven Goedhart en de gewezen voorzitter van de SDAP, Koos Vorrink, de toon aan. Vorrink wilde op basis van de vernieuwingskoers van de SDAP de grondslag leggen voor een nieuw Nederland dat na de nederlaag van het Derde Rijk verrijzen moest. Goedhart evenwel propageerde in zijn artikelen de algehele liquidatie van de vooroorlogse politieke constellatie ten behoeve van een verjongd, vernieuwd en krachtdadig Nederland. Krachtens de illegaliteit claimde Goedhart een grote mate van medezeggenschap in de vormgeving daarvan. Deze compromisloze opvattingen leidden onvermijdelijk tot politieke wrijvingen. Voorjaar 1942 zag Vorrink zich gedwongen Het Parool te verlaten. Voordien al, in de nacht van 17 op 18 januari, waren Goedhart en zijn mederedacteur, de voormalige hoofdredacteur van Het Volk, H.B. Wiardi Beckman, door de Sicherheitsdienst gearresteerd bij een poging om vanuit Scheveningen naar Engeland over te steken. In december 1942 stond Goedhart met 22 andere verdachten terecht in het eerste Parool-proces en hoorde hij de doodstraf tegen zich eisen. Hij vroeg revisie van zijn vonnis aan. Op 2 augustus 1943 wist hij bij een transport uit het kamp Vught te ontsnappen.

Dat najaar hervatte hij zijn werk voor Het Parool, dat intussen door G.J. van Heuven Goedhart samen met drie nieuwe redacteuren was voortgezet. Het Parool was inmiddels binnen het illegale politieke bestel een factor van betekenis geworden, vooral dankzij Van Heuven Goedhart, de voormalige hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad. Het in mei 1944 gepubliceerde manifest van Het Parool en haar zusterblad Vrij Nederland behelsden een uitgewerkt vernieuwingsprogram dat op een breed progressief publiek mikte. Het was op hoofdpunten in de geest van wat Goedhart voor zijn arrestatie veelvuldig in Het Parool had aangeprezen en het werd het basisprogram van de verzamelde linkse politieke illegaliteit. Nadat Van Heuven Goedhart midden 1944 met succes Londen had weten te bereiken, stond Goedharts redacteurschap in het teken van een socialistische vernieuwing van de democratie. De uitwerking van dit laatste aspect in het befaamde Parool-artikel 'Keert de S.D.A.P. straks terug?' van juli 1944 leidde opnieuw tot een botsing met een vertegenwoordiger van de 'oude' politiek, en wel met W. Drees, de man die na Vorrinks arrestatie in april 1943 de sociaal-democratie leidde. In het vroege voorjaar van 1945 besefte Goedhart dat de vernieuwingsgezinden aan de verliezende hand waren. In Londen en het bevrijde Zuiden van Nederland waren de symptomen van een restauratie van het oude bestel alom waar te nemen. Was al in de zomer van 1943 binnen de redactie het besluit genomen Het Parool na de oorlog als onafhankelijk dagblad te continueren als hefboom voor de naoorlogse vernieuwing van pers en politiek, in politicis leek de linkse politieke illegaliteit in mei 1945 al in de kou te staan.

Na de bevrijding was Goedhart als ex-verzetsman achtereenvolgens lid van de Nationale Adviescommissie (20 juli - 20 november 1945) en het Noodparlement (20 november 1945 - 3 juni 1946). In het hoofdbestuur van de in mei 1945 opgerichte Nederlandse Volksbeweging en als zelf-opgeworpen woordvoerder van de 'Paroolgroep' maakte hij zich sterk voor de oprichting van een brede vernieuwingspartij die het politiek program dat hij nastreefde verwezenlijken kon. In maart 1946 zag hij zijn inspanningen beloond met het lidmaatschap van het dagelijks bestuur van de Partij van de Arbeid (PvdA), de in februari opgerichte 'doorbraakpartij'. Bij de verkiezingen van mei verloor hij echter zijn Kamerzetel. Toen dat najaar W. Schermerhorn naar Indonesië afreisde als lid van de Commissie-Generaal, nam Goedhart in oktober diens plaats in de Tweede Kamer in. Tot mei 1970 was hij een strijdbaar lid van de Kamerfractie. Goedharts naoorlogse carrière berustte op twee peilers. De ene was de journalistiek, belichaamd in zijn eigenzinnige artikelen voor Het Parool, die hij ondertekende met zijn 'nom de plume', Pieter 't Hoen. De andere was het Kamerlidmaatschap. Voor de pragmaticus die Goedhart ook was, benaderde de PvdA zijn ideaal van politieke en mentale vernieuwing het meest. Het politieke program dat hem als volksvertegenwoordiger met Het Parool als machtsbasis voor ogen zweefde, kende drie zwaartepunten: invoering van een geleide economie met een stelsel van sociale zekerheid, opheffing van het beginsel van neutraliteit van Nederland en afschaffing van de koloniale verhoudingen. Dat Goedhart aan zijn lidmaatschap van de Kamerfractie een geheel eigen invulling gaf, nam de partijtop hem niet bepaald in dank af. Zijn uitgangspunt dat Het Parool een instrument van vernieuwingspolitiek diende te zijn, bracht hem behalve met zijn collega's in de politiek in aanvaring met zijn medeoprichters van de Stichting Het Parool, die het blad na de oorlog uitgaf. De jaren tot aan zijn uittreden uit de politiek in 1972 werden gekenmerkt door een aanhoudende reeks van conflicten. Goedharts ironie en scherpzinnigheid bleken op den duur niet bestand tegen de politiek in de jaren van Koude Oorlog en de democratisering van de jaren zestig. Hij werd een verbitterd en teleurgesteld man die zich zwaar miskend voelde. Als voorzitter van de Stichting Het Parool kruiste hij vrijwel onafgebroken de degens met de andere leden van de Stichting. Deze stelden de nauwe verbinding tussen Goedharts politieke optreden en de koers van de krant niet op prijs. Tussen Goedhart en de hoofdredacteuren Van Heuven Goedhart (1945-1951) en P.J. Koets (1951-1961) ontstonden hoogoplopende conflicten over de politieke koers van Het Parool. Van Heuven Goedhart trad in augustus 1945 aan, nadat Goedhart binnen de Stichting de strijd om het hoofdredacteurschap van het dagblad, waarvan hij zich in zijn hart altijd de ware en vanzelfsprekende hoofdredacteur zou wanen, verloren had.

Goedhart kwam op voor een vreedzame uitvoering van de vooruitzichten, die koningin Wilhelmina in haar radiorede van december 1942 had geschetst over de toekomstige relatie tussen Nederland en Indonesië. Nog tot in september 1945 geloofde hij - in 1945 medeoprichter van de Vereniging Nederland-Indonesië - in een zelfstandig Indonesië binnen het rijksverband. Al spoedig deelde hij de inzichten van zijn politieke vriend J. de Kadt, die in Indonesië de oorlog had doorgebracht en contact had met Nederlandse gezagdragers in Indonesië en met Indonesische nationalistische leiders. Zolang de laatsten de gematigd-socialistische onafhankelijkheidskoers van S. Sjahrir volgden, schaarden Goedhart en De Kadt, die, eenmaal terug in Nederland, als buitenlandcommentator voor Het Parool werd aangetrokken, zich geheel aan hun zijde. In juni 1946 maakte Goedhart gebruik van zijn korte ambtsloze periode als Kamerlid om als speciale verslaggever van Het Parool naar Indonesië te reizen, waar hij als eerste Nederlandse journalist de Indonesische regering in Djokjakarta bezocht. In Terug uit Djokja (Amsterdam 1946), een bewerking van zijn reportages onder zijn pseudoniem 't Hoen, schilderde hij een opvallend positief beeld van de Indonesische nationalisten. Dit was in regelrechte tegenspraak met wat andere kranten schreven en wat een regeringsdelegatie aan de Kamer had gerapporteerd.

In juli 1947 bracht Goedhart een tweede bezoek aan Indonesië, nu als speciale adviseur van het PvdA-bestuur. Dat hij was uitgegroeid tot de pleitbezorgder bij uitstek van de Indonesische zaak in de Kamer bracht de rooms-rode coalitie in een moeilijk parket. Partijvoorzitter Vorrink meende er daarom goed aan te doen juist hem naar Indonesië te sturen om begrip te kweken voor de precaire positie van de Nederlandse socialistische regeringspartner. Goedhart maakte van dit initiatief handig gebruik door zich als onofficiële bemiddelaar in het snel groeiende conflict tussen Nederland en de Republiek op te werpen. Toen nog tijdens zijn aanwezigheid de eerste koloniale oorlog op 20 juli een aanvang nam, voelde hij zich intens verraden door de regering en zijn eigen partij. Vooral Schermerhorn moest het bij hem ontgelden. Verbitterd keerde Goedhart direct naar Nederland terug. Ondanks alles bleef hij lid van de partij teneinde zijn politieke inbreng niet te verspelen. Goedhart en zijn geestverwanten, die het conflict met Indonesië beschouwden als een belemmering voor de politieke en maatschappelijke vernieuwing in Nederland, drongen aan op een snelle oplossing. Zij zagen de Indonesische opstand als een 'rechtvaardige' oorlog, vergelijkbaar met het verzet tegen de Duitse bezetter. Hoewel de Indonesische nationalistische politiek na het aftreden van Sjahrir zich in Goedharts ogen niet ten goede ontwikkelde, bleef hij loyaal in zijn steun aan de Indonesische Republiek. Tot het uiterste trachtte Goedhart, die dankzij een uitgebreide correspondentie met Indonesiërs goed geïnformeerd was, in december 1948 met enkele medestanders in de PvdA-fractie de dreigende tweede koloniale oorlog af te wenden. In 1949 was hij de eerste die aan de regering vragen stelde over excessief optreden van Nederlandse militairen en om een onderzoek naar de gang van zaken vroeg.

Na de overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië in 1949 stak Goedhart al zijn energie in de bestrijding van het Oostblok. In het kielzog van De Kadt zag hij in het communisme de nieuwe bedreiging van de Westerse democratie. Die visie had hij in 1948, toen de communisten in Praag een geslaagde greep naar de macht deden, bevestigd gezien. De strijd tegen het communisme droeg in zijn ogen een mondiaal karakter en vereiste een snelle opvoering en coördinatie van de bewapening. Nauwe internationale samenwerking tegen het Oostblok en verhoging van de levenstandaard van de bevolking waren vereist. Al wie zich enigszins welwillend tegenover het communisme opstelde, moest als 'fellow-traveler' aan de schandpaal worden genageld. Goedhart voerde die strijd daar waar hij maar zijn invloed kon doen gelden. In de journalistiek trad hij op als opinieleider in Het Parool, waarvan hoofdredacteur Koets zich weliswaar een behoedzamere penvoerder dan Goedhart toonde maar een even overtuigde anti-communist als deze was. In de politiek was hij actief in de Kamerfractie. Hij was sedert 1950 lid van de Militaire Commissie van de partij en tot 1958 woordvoerder buitenlandse zaken. Op internationaal terrein manifesteerde hij zich als lid van de raadgevende vergadering van de Raad van Europa (1954-1969) en de assemblee van de West-Europese Unie (1957-1970). Voorts nam hij zitting in de besturen van allerhande internationale anti-communistische organisaties. Oost-Europese ballingen steunde hij door zitting te nemen in het bestuur van hun organisatie. In 1959 werd Goedhart de eerste secretaris-generaal van het West European Advisory Committee (WEAC), en namens die organisatie lid van het bestuur van Radio Free Europe, die in de vrije berichtgeving van het Oostblok trachtte te voorzien. Zijn anti-communistische artikelen in Het Parool in de jaren vijftig leidden in 1956 tot een botsing met zijn medeleden van de Stichting Het Parool en met hoofdredacteur Koets. Juist toen de Hongaarse opstand uitbrak, was Goedhart waarnemer van Koets. Na diens terugkeer liepen de conflicten over de te volgen koers van de krant hoog op. Pas in november 1957 werd een vergelijk getroffen tussen de strijdende partijen en zette Goedhart, na een onderbreking van bijna een jaar, zijn Pieter 't Hoen-artikelen in de rubriek 'Vrij Onverveerd' - het motto van het illegale Parool - voort. In H. Sandberg, de nieuwe hoofdredacteur die in 1961 Koets opvolgde, vond Goedhart een trouwe bondgenoot. Zijn keuze voor het vrije Westen bracht hem in toenemende mate in conflict met zijn omgeving. Zijn partijgenoten en de Parool-lezers ontwikkelden zich via de keuze voor een Derde Weg tussen Oost en West tot voorstanders van vreedzame coëxistentie met het Oostblok. Dat leidde in zijn ogen slechts tot toenemende infiltratie en indoctrinatie van het communisme in het Westen.

In een commentaar dat in 1952 in Het Parool verscheen onder de titel 'A queer country' stelde Goedhart in alle voorzichtigheid en respect, zoals in die tijd gebruikelijk, enkele kritische vragen naar aanleiding van het bezoek van koningin Juliana aan de Verenigde Staten. De inhoud van haar toespraken kon Goedhart niet bekoren. Het gerucht ging over een 'Raspoetin' aan het hof, die Juliana zwaar beïnvloedde en tot woordvoerdster maakte van een 'Derde Weg'-gedachtengoed. Maar toen Goedhart begrepen had dat deze 'Greet Hofmans-affaire' geen gevaarlijke internationale politieke componenten in zich droeg, verloor hij zijn belangstelling. In datzelfde jaar veroorzaakte Goedhart veel opschudding met een vernietigende reportage in Het Parool over de toestand in het nieuwe Indonesië van president Soekarno. Van een bezoek aan dat land op uitnodiging van de Indonesische regering keerde hij als felle criticus van het nieuwe Indonesië terug. Het land was dermate onderhevig aan corruptie en chaos dat het een gemakkelijke prooi leek voor het communisme. Door zo potentieel de balans in de wereld te verstoren, had de Republiek, die bovendien een neutrale koers in de Koude Oorlog voer, het bij Goedhart eens en voor altijd verbruid. Het boek, waarin hij zijn artikelen bundelde, gaf hij de titel De revolutie op drift (Amsterdam 1953), wat als een 'understatement' moest worden begrepen. Het werd prompt in Indonesië verboden. Zwaar gedesillusioneerd herzag Goedhart zijn opvatting dat Nieuw-Guinea, dat in 1949 buiten de onderhandelingen met de Republiek was gehouden, aan Indonesië toekwam. Van nu af verzette hij zich fel tegen overdracht ervan aan Soekarno, totdat ook hij eind jaren vijftig besefte voor een verloren zaak te vechten. In de Suez-crisis van oktober 1956 koos Goedhart zoals te verwachten zonder meer voor het Israelisch-Frans-Engelse optreden in Egypte tegen Djaal Abd-al Nasser, die hij als de lakei van de Sovjet-Unie beschouwde. De bezetting van Hongarije in diezelfde week voedde eens te meer de gegrondheid van zijn vrees voor de imperialistische politiek van de Sovjet-Unie. Ongevoelig voor de groeiende Derde Weg-mentaliteit toonde Goedhart zich in de jaren zestig een onverbiddelijke voorstander van het optreden van de Verenigde Staten in Zuid-Oost-Azië. Onbevreesd trad hij op 'teach-ins' in het strijdperk met studenten en andere jongeren in Amsterdam, die aan de Amerikaans bombardementen op Noord-Vietnam waren gewijd. Fluitconcerten en scheldpartijen vielen hem ten deel. Goedharts onvoorwaardelijke steun aan Israel, dat in 1967 in de zesdaagse oorlog over Egypte, Jordanië en Syrië triomfeerde, streek niet minder in tegen de haren van de jongere generatie. Voor Goedhart was Nasser een tweede Hitler. De gehele crisis in het Nabije Oosten plaatste hij in het kader van de Koude Oorlog, waarin de Sovjet-Unie de lachende derde was. In Het Parool werd hem echter alle ruimte gegund voor zijn door vele lezers inmiddels als atavistisch beschouwde opvattingen.

Goedhart gaf er geen blijk van te hebben geleden onder de spanningen van het verzetswerk. Maar ook voor hem werd in de jaren zestig de bezettingsperiode opnieuw actueel. Nadat hij, de man met een vlekkeloos oorlogsverleden, zich, verdacht van verraad, kort na de bevrijding had moeten verantwoorden voor de Politieke Recherche Dienst en nadat zijn optreden in bezettingstijd door politiek links en rechts in de verkiezingscampagnes van 1946 en tijdens de Telegraaf-affaire van 1948 verdacht was gemaakt, was de ervaring van de oorlog bij hem, zoals bij zovele actief werkzame Nederlanders in de wederopbouwtijd, naar de achtergrond gedrongen. Toen de herinnering aan die donkere jaren midden jaren zestig in brede kring in Nederland herleefde, gold dit ook voor Goedhart. In een geïnspireerde rede op 8 november 1966 in de Kamer sprak hij zich uit tegen aanname van het wetsontwerp tot toestemming van het huwelijk van prinses Beatrix met de Duitser Claus von Amsberg, die lid was geweest van de Hitlerjugend. Hij keerde zich daarmee tegen de meerderheid van zijn partij en dreigde in het gezelschap terecht te komen van anti-Duitse jongeren, onder wie de Provo's, die hij nu juist vanwege hun anarchisme verachtte. Toen in 1969 de geruchtmakende trilogie Collaboratie en verzet. Een poging tot ontmythologisering van Friedrich Weinreb verscheen, liet Goedhart zich niet onbetuigd in het openbaar debat over oorlog en bezetting dat het boek losmaakte. Hij schreef er in Tirade een artikel over waaruit blijkt hoezeer hij zich aangesproken voelde door de wijze waarop de houding van de Nederlandse samenleving in de bezettingsjaren door Weinreb aan de kaak werd gesteld. Niet alleen spoorde dit geheel met Goedharts eigen ervaringen in oorlogstijd, ook in Weinrebs anti-autoritaire persoonlijkheid, zoals die uit diens mémoires oprees, herkende Goedhart de Pieter 't Hoen in zichzelf.

Goedharts onverzoenlijke houding, die geen enkele opening toestond naar het Oostblok, leidde in 1970 uiteindelijk tot zijn uittreden uit de PvdA. Na al in 1966 kritiek te hebben geleverd op de nieuwe koers van de partij en de in zijn ogen slinkse infiltratiepolitiek van het door hem gehate Nieuw Links, kwam het in 1969 tot oprichting van de oppositiegroep binnen de partij, Democratisch Appèl. De theoreticus hiervan was Goedharts geestverwant De Kadt. Terwijl deze in 1969 in het essay 'Afscheid van de P.v.d.A.?' met opstappen dreigde, bedankte Goedhart in 1970. In een emotionele brief van 14 mei aan J. den Uyl beargumenteerde hij uitvoerig de reden van zijn afscheid van de partij, waarvoor hij 24 jaar Kamerlid was geweest. Als aanleiding voor zijn uittreden greep hij het partijstandpunt aan inzake de Amerikaanse politiek in Cambodja. Met nog een dissident bleef hij als 'groep-Goedhart' in de Kamer zitten. Democratisch Appèl had zich inmiddels tot een aparte partij ontwikkeld, de Democratisch Socialisten '70 (DS '70). Bij de verkiezingen in 1971 verwierf DS '70, geleid door W. Drees jr., acht zetels in de Kamer. De strenge bezuinigingskoers van Drees jr. beviel Goedhart maar matig. Allerhande politieke conflicten rezen tussen hen beiden. Goedhart, die in 1969 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt had, was op 27 januari 1970 uit de Stichting Het Parool getreden, waarvan hij tot 1956 voorzitter was geweest. In 1974 verliet hij, op 70-jarige leeftijd en inmiddels ook met ernstige gezondheidsproblemen kampend, de actieve politiek. Hij overleed op 3 maart 1990, kort na de val van de Berlijnse Muur in november 1989.

Archief: 

Archief F.J. Goedhart in Nationaal Rijksarchief (Den Haag).

Publicaties: 

De situatie in de zogenaamde satelietlanden' in: Socialisme en Democratie, november 1958, 626-41; 'Positie en toekomst van de satellietlanden van Centraal- en Oost-Europa' in: Socialisme en Democratie, november 1956, 559-70; 'De zaak Weinreb' in: Tirade, nr. 153, januari 1970, 2-13; Een politieke rede (Den Haag 1972).

Literatuur: 

K. Graftdijk, '1949: Frans Goedhart leest voor in Tweede Kamer. Gruwelijke citaten over martelingen in Indonesië' in: Het Vrije Volk, 21.1.1969; I. Cornelissen, 'Uit het leven van Frans Goedhart' in: Vrij Nederland, 25.4, 2.5, 16.5, 23.5, 30.5, 6.6.1970; C. Smit (red.), Het dagboek van Schermerhorn. Geheim verslag van prof. dr. ir. W. Schermerhorn als voorzitter der commissie-generaal voor Nederlands-Indië, 20 september 1946-1 oktober 1947 (Utrecht 1970, 2 delen); M. de Keizer, '"De Partij van den Arbeid. Een Parool-ideaal wordt werkelijkheid" - Het Parool en de vorming van de Partij van de Arbeid' in: Het zesde jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1985) 74-118; J.Th.J. van den Berg, 'Het miskende tijdvak. De eerste twintig jaar van de Partij van de Arbeid' in: Het zevende jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1986) 14-42; H.A. van Wijnen, 'F.J. Goedhart weerstond ook rode curie' in: NRC Handelsblad, 6.3.1990; 'Frans Goedhart. Oprichter Het Parool overleden' in: de Volkskrant, 7.3.1990; 'Goedhart: consequent in de oorlogsjaren' in: NRC Handelsblad, 7.3.1990; I. Cornelissen, 'Frans Goedhart nam voor het laatst afscheid van alles en iedereen' in: Vrij Nederland, 17.3.1990; J. Schenkman, De Indonesië-reizen van Goedhart, alias Pieter 't Hoen. Een land in revolutie. Bevindingen en vertolking (doctoraalscriptie universiteit Nijmegen 1990); M. de Keizer, Het Parool 1940-1945. Verzetsblad in Oorlogstijd (Amsterdam 1991); Th. Stevens, Een ander geluid, een ander beeld: de Vereniging Nederland-Indonesië, het kamerlid F.J. Goedhart en de Groep-Koets, over de situatie in de Republiek aan de vooravond van Linggajati (Jakarta 1991); R. Havenaar, Van Koude Oorlog naar nieuwe chaos 1939-1993 (Amsterdam 1993); M. de Keizer, 'Van verzet naar Koude Oorlog; de socialistische politicus/publicist Frans Goedhart en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd' in: Politiek en Cultuur, februari 1994, 37-42; M. de Keizer, '"Mission impossible". De bemiddelaarsrol van Frans Goedhart in het Nederlands-Indonesische conflict, 1945-1947' in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 1995, 380-92; G. Mulder, P. Koedijk, Léés die krant! Geschiedenis van het naoorlogse Parool 1945-1970 (Amsterdam 1996).

Portret: 

Frans Johannes Goedhart, 1945. Collectie Nationaal Archief, Den Haag.

Auteur: 
Madelon de Keizer
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 50-57
Laatst gewijzigd: 

14-12-2007