GERHARD, Hendrik

Hendrik Gerhard

wel de vader van het socialisme in Nederland genoemd, is geboren te Delft op 11 juni 1829 en overleden te Amsterdam op 5 juli 1886. Hij was de zoon van Hendrik Gerhard, kleermaker, en Adriana van der Gaag. Op 20 januari 1858 trad hij in Lausanne in het huwelijk met Susanna Stehli, dienstbode, met wie hij vijf dochters en vijf zonen kreeg.

Gerhard was het vierde kind uit een gezin met zes kinderen. De Gerhards waren generaties lang kleermakers. Niet alleen zijn vader, maar ook zijn groot- en overgrootvader hanteerden naald en draad. Naar we mogen aannemen leerde hij het vak van zijn vader. Na diens overlijden in 1848 voltooide hij zijn opleiding in het weeshuis der gereformeerden te Delft. In 1851, op bijna 22-jarige leeftijd, verliet hij het weeshuis, dat hem zijn kleermakersgereedschappen meegaf. Zijn eerste dienstbetrekking als kleermakersgezel te Amsterdam was van korte duur. Het was in die tijd bij ambachtsgezellen, met name kleermakers, gebruikelijk om ter voltooiing van hun opleiding langs verschillende steden te trekken om zo meer ervaring in hun vak op te doen. Ook de aanwezigheid van Duitse kleermakers in Amsterdam en het voorbeeld van zijn broer, die ging varen, kunnen op zijn reislust van invloed geweest zijn. Als echte 'Wanderbursche' zwierf Gerhard van plaats tot plaats, steeds werkend als gezel om in zijn levensonderhoud te voorzien. Na een kort verblijf te Brussel trok hij naar Frankrijk, waar hij in steden als Parijs, Lyon, Bordeaux, Toulon, Marseille en Poitiers werkte. In 1853 bracht zijn reis hem naar Italië, om kort daarna te eindigen in Zwitserland, waar hij Susanna Stehli leerde kennen, met wie hij in 1858 trouwde. In Lausanne werden de twee oudste kinderen geboren, onder wie Adrien Henri. In 1861 keerde Gerhard met zijn gezin terug naar Nederland. Hij was teleurgesteld in de positie van de werknemers in de landen waar hij had gewerkt. Als deze positie dan toch nergens beter was dan in het geboorteland, dan was de toekomst in een bekendere omgeving mogelijk te verkiezen. Zij woonden korte tijd in Delft maar vestigden zich in oktober 1861 in Amsterdam, waar ze de rest van hun leven zouden blijven wonen.

In oktober 1866 werd Gerhard lid van de vrijdenkersvereniging De Dageraad. In de vrijdenkerij liet men zich leiden door de opvatting dat in het denken uitsluitend zakelijke overwegingen, en niet het autoriteitsgeloof, leidraad moesten zijn. Vrijdenken sloot bovendien een positieve waardering van de nieuwste ontwikkelingen van de wetenschap in. De voorzitter H.H. Huisman oefende grote invloed op Gerhards denken uit. Gesteund door Huismans bijbelkritieken en voordrachten over het socialisme lukte het Gerhard los te komen van veel wat hem door zijn orthodoxe opvoeding was bijgebracht. In De Dageraad werkte hij de socialistische ideeën van mensen als Huisman, L. Kettman en H.G. Kalshoven verder uit. Hij gaf hieraan meer 'scherpte' door er zijn ervaringen in het buitenland in te verwerken. A.J.C. Rüter noemde hem 'de eenige arbeider der oude garde in Nederland, die zich zoo zeer rekenschap gaf van zijn visie van het socialisme, dat hij haar ook vermocht te omschrijven'. Begin 1869 zette hij in een aantal lezingen in De Dageraad zijn materialistische maatschappijvisie uiteen. Het eigendomsrecht was volgens hem de grondslag voor geweld, list en uitzuiging. Na afschaffing van de eigendom zou een geheel nieuwe maatschappij moeten worden opgebouwd. Om dit te kunnen bereiken moesten de werklieden, die de ruggegraat van de nieuwe maatschappij vormden, voorbereidende maatregelen nemen, zoals het oprichten van werkverenigingen waar zij voor gemeenschappelijke rekening werkten en ieder hetzelfde loon kregen. Niet coöperaties, maar vrije verenigingen van werklieden, die een gemeenschapsideaal wilden doorvoeren, zouden uiteindelijk tot een communistische maatschappij leiden. Gerhard was meer praktisch gericht dan theoretisch geïnteresseerd. Hij voelde zich meer betrokken bij diegenen binnen De Dageraad, die zich bezighield met de verbetering van het sociale leven. Toen in april 1869 de scheepstimmerlieden in staking kwamen en in juni de typografen, sloot Gerhard zich samen met andere Dageraadsmensen aan bij het initiatief tot een Nederlandse sectie van de Eerste Internationale. Hij was lid van het oprichtingscomité en kwam als commissaris van toezicht in het bestuur.

In januari 1870 schreef hij een serie artikelen in De Werkman onder de titel 'De Toekomst'. Hierin zette hij uiteen met welke middelen men tot een nieuwe maatschappij kon komen. Zijn ideeën waren gematigd. Hij was een bedachtzaam mens en stond een geleidelijke invoering van het algemeen stemrecht voor. In honderd jaar wilde hij het eigendomsrecht afschaffen door een jaarlijkse verhoging van de successierechten met één procent. Zijn ideale staat moest gebouwd worden op het principe 'gelijk recht voor allen'. Gebruik van geweld om dit alles te bereiken veroordeelde hij. Voor hem waren nationale grenzen en oorlogsvoering terug te leiden tot het persoonlijke eigendomsrecht en het kapitalistische stelsel. Uit die visie vloeiden voor Gerhard activiteiten in de vredes- en de arbeidersbeweging voort. Op zijn initiatief werd op 11 december 1870 de kleermakersvereniging Vooruitgang door Broederschap opgericht. Het gros van de Nederlandse werklieden stond evenwel afzijdig, zo niet onverschillig tegenover de Internationale. Slechts drie werkliedenverenigingen in Amsterdam werden lid, waaronder Vooruitgang door Broederschap. Het lidmaatschap was van korte duur. In 1872 zegde de kleermakersvereniging het lidmaatschap weer op, maar de meeste leden, onder wie Gerhard, bleven lid van de Internationale. Toen in 1871 het gematigde Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond (ANWV) werd opgericht, had Gerhard voorgesteld lid te worden met als reden: 'alle schijn te vermijden, dat daar de kleermakersvereniging bij de Internationale aangeslooten is, [deze] vijandig zou zijn aan dit verbond'. Op 29 oktober 1871 besloot de vereniging echter om zich niet bij het ANWV aan te sluiten. Gerhard betoonde zich zeer actief in de Internationale. Op bijna alle bijeenkomsten en vergaderingen was hij present als bestuurder of spreker. Op 10 juli 1870 zat hij de eerste openbare vergadering voor, waarin uitgebreid op het algemeen kiesrecht werd ingegaan. Hij werd als een van de weinige werklieden uitgenodigd toe te treden tot het sociaal-liberale Comité ter bespreking der Sociale Quaestie.

Als bestuurslid van de Internationale was hij jarenlang degene die, mede door zijn talenkennis, de contacten met het buitenland onderhield. Op twee van de drie Nederlands-Belgische congressen van de Internationale speelde hij een belangrijke rol. Tijdens het congres te Amsterdam in mei 1871 presideerde hij de openbare vergadering met als belangrijkste agendapunt: 'Is de vrijmaking van de arbeid mogelijk, met behoud der bestaande wetten op den eigendom?' De vergadering stemde in met zijn betoog dat dit niet mogelijk was. Dit standpunt riep in de pers veel afkeuring op, waarna Gerhard op 6 augustus 1871 een rede hield over 'De Internationale en hare beoordeelaars', die ook in druk verscheen. Toen op het congres in Den Haag in september 1872 een strijd over de door K. Marx, dan wel de niet aanwezige M. Bakoenin voorgestane richting werd uitgevochten, schaarde hij zich achter de laatste. Hij had een te groot gevoel voor vrijheid om in te kunnen stemmen met de uitsluiting van Bakoenin en de zijnen. Toch was Gerhard geen anarchist. In een rede getiteld 'Vrijheid en gezag' behandelde hij de verhouding tussen anarchisme en communisme. Zijn standpunt was dat anarchisten en sociaal-democraten moesten en konden samenwerken. Na hun uitstoting uit de Internationale onderhielden de aanhangers van Bakoenin in de zogenoemde Jura-Federatie nog gedurende zes jaar onderling contact en belegden zij internationale congressen. Vanuit Nederland onderhield Gerhard de contacten met deze federatie. Via deze 'anarchistische Internationale' werd in 1873 een Europeesche Federatie van Kleedermakers opgericht, waarbij ook Vooruitgang door Broederschap zich aansloot. Toen de rol van de Internationale in de vakbeweging in 1873 feitelijk was uitgespeeld en leidende figuren binnen de Internationale de vakverenigingen opriepen zich bij het ANWV aan te sluiten, deed Vooruitgang door Broederschap dit op 16 december 1873 alsnog. Vanaf dat moment behoorde Gerhard tot de afgevaardigden op de jaarvergaderingen van het ANWV. Hoewel Gerhard het nut van coöperatie inzag, verzette hij zich tegen de uitsluitend consumptieve coöperatie, zoals onder meer P.H.A. Schröder voorstond. Alleen de productieve coöperatie kon volgens hem voldoende resultaat opleveren. Op 6 juni 1873 had de door Vooruitgang door Broederschap gestichte Coöperatieve Kleermakers-Vereeniging koninklijke goedkeuring gekregen. Het doel van deze door Gerhard geleide opzet was 'het vervaardigen, verkoopen en leveren van kleedingstukken, zoodanig dat het geheele bedrag der daardoor verkregen winsten ten voordeele der aandeelhouders komt'. De coöperatie kwam echter niet van de grond. Van de vijfhonderd aandelen van tien gulden werden er slechts honderd geplaatst. Eind 1874 werd de coöperatie, zonder ooit tot feitelijke activiteiten te zijn gekomen, geliquideerd.

Door zijn actieve rol en geuite opvattingen was Gerhard voor de buitenwacht de spreekbuis van de radicale arbeidersbeweging geworden. Direct na het congres van de Internationale in Den Haag was Gerhard, die werkte voor de firma Bodenheim te Amsterdam, in september 1872 ontslagen. In die dagen voerde de pers een heftige campagne tegen de mannen van de Internationale. Als reden voor het ontslag gold dat door zijn aanwezigheid in Den Haag een opdracht was blijven liggen. Voor Gerhard betekende dit ontslag dat hij, in plaats van het zeer hoge salaris van twintig gulden per week, als luxe-kleermaker, zonder middelen van bestaan op straat kwam te staan en pas na enige moeite verstelwerk kon krijgen, tegen een salaris van acht gulden per week. Er volgde een verhuizing maar ondanks de soms eindeloze strijd tegen armoede en teleurstelling liet hij zijn beide oudste zoons voor onderwijzer studeren. In 1878 werd Gerhard zwaar ziek. Als gevolg van een aandoening van het zenuwgestel kreeg hij verlammingsverschijnselen. Gedurende bijna een jaar was hij niet tot werken in staat. Zijn beroep kon hij niet meer uitoefenen omdat hij niet meer lang in de vereiste houding kon zitten. Gebrek aan inkomsten noopte hem 'bedelbrieven' aan vrienden te zenden. Geholpen door deze begon hij in februari 1880 een boek- en papierhandel. Hij leende geld om ook een bibliotheek te beginnen, maar dit werd geen succes. Hoewel Gerhard na zijn ziekte weer een aantal taken oppakte, zou hij nooit meer geheel herstellen. Zijn ziekelijke toestand drukte op heel zijn wezen en beperkte zijn optreden naar buiten. Desondanks werd hij in 1879 lid van het Comité voor Algemeen Stemrecht, dat in het verlengde lag van het Comité ter bespreking der Sociale Quaestie, en in 1882 bij de oprichting van de Sociaal-Democratische Bond (SDB) werd hij voorzitter. De SDB was de landelijke aaneensluiting van plaatselijke Sociaal-Democratische Vereenigingen in Den Haag, Rotterdam, Haarlem en Amsterdam. Leidraad werd het program van Gotha van de socialistische arbeiderspartij in Duitsland. De SDB, die zich onder de charismatische leiding van Ferdinand Domela Nieuwenhuis in de tweede helft van de jaren tachtig zou ontpoppen tot een revolutionaire beweging die veel arbeiders aansprak, had zijn ontstaan te danken aan de inzet van oud-Internationalen als Klaas Ris, Willem Ansing en Gerhard.

Gerhards laatste publieke optreden vond plaats in 1883, het jaar waarin de kiesrechtbeweging aanhang begon te krijgen. Gerhard had van meet af aan voor algemeen kiesrecht geijverd. Hij vond het terecht dat de wetgeving bij de volksvertegenwoordiging (de Staten-Generaal) berustte, maar dan moest de volksvertegenwoordiging wel een vertegenwoordiging van het volk zijn en niet een standenvertegenwoordiging van grondeigenaren en kapitalisten. Hij koesterde geen heilsverwachting van het verkrijgen van algemeen kiesrecht en zag belemmeringen bij de werklieden zelf, zoals hun geringe ontwikkeling en onderlinge verdeeldheid. Daarom pleitte hij ervoor het algemeen kiesrecht geleidelijk in te voeren. Ten behoeve van de kiesrechtbeweging had hij zich in 1880 namens het ANWV verkiesbaar gesteld voor de gemeenteraad van Amsterdam. In 1884 stelde de afdeling Zaanstreek van het ANWV hem kandidaat voor de Tweede Kamer maar in beide gevallen had hij geen enkele kans. In 1883 trad hij toe tot het hoofdbestuur van de Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht. Toen in november van dat jaar de eerste kiesrechtmeeting in Amsterdam een massale beweging op de been bracht, hoorde Gerhard tot de sprekers. Hij wist de toehoorders te bezielen met zijn geestdrift voor wat hij nastreefde. Volgens W.H. Vliegen was hij een goed spreker dankzij 'een aangenaam, krachtig orgaan, duchtigen woordenrijkdom en veel gezonden, soms ietwat pikanten humor'. Aan het eind van het jaar trok Gerhard zich terug als voorzitter van de SDB. Hij was 54 jaar oud en voelde dat hij niet langer de drijvende kracht kon zijn van de zich dan sterk ontwikkelende socialistische beweging. Zijn lichamelijke toestand was er de oorzaak van dat hij niet meer mee kon. Bovendien zag hij in 1884 de in juni 1880 begonnen Coöperatieve Broodbakkerij, gevestigd aan de Egelantiersgracht in Amsterdam, mislukken. Gerhard was hierbij vanaf het begin betrokken geweest, eerst bij de voorbereiding, daarna als directeur. De omzet van de bakkerij bleek onvoldoende. Er verliepen enige jaren, waarin weinig meer van Gerhard werd gehoord. Hij schreef nog enkele artikelen maar die zouden pas na zijn dood worden gepubliceerd. Op 5 juli 1886 stierf hij op een moment dat de golven van de socialistische beweging hoog gingen en er een geest van verbittering onder de werklieden heerste. Het was de maand waarin Domela Nieuwenhuis door de Haagse rechtbank tot een jaar cel werd veroordeeld en het proces tot uitingen van volkswoede leidde. Onder die omstandigheden werd de dood van de oud-strijder nauwelijks opgemerkt. Naar aanleiding van zijn overlijden publiceerde Recht voor Allen een artikeltje van niet meer dan veertig regels. Er was geen grootse begrafenis voor Gerhard, over wie Domela Nieuwenhuis in het voorwoord van de verzamelde en nagelaten opstellen, die zijn echtgenote in het jaar na Gerhards overlijden zou uitgeven, schreef: 'Gerhard was zoo niet de knapste, dan toch één der knapste en meest ontwikkelde loonslaven, die op de wereld geleefd hebben'.

Archief: 

Archief H. Gerhard in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens2, 268-9).

Publicaties: 

Artikelen in De Dageraad, De Gentsche Volksalmanak, Recht voor Allen, De Werkman, De Werkmansbode; Ziel en onsterfelijkheid (z.pl. z.j.; overdruk uit De Dageraad, 1870); De Internationale en hare beoordeelaars. Voordracht (Amsterdam 1871; herdruk Gent 1871); Wat willen de socialisten? (z.pl. 1883); Wat men door het algemeen stemrecht verkrijgen kan. Een voordracht (Den Haag 1883); Parlementarisme en wetgeving (z.pl. 1885); Verzamelde en nagelaten opstellen. Met een voorwoord van F. Domela Nieuwenhuis (Amsterdam 1887-1888; 2 delen).

Literatuur: 

S. Katz, Officieel verslag van het derde Nederlandsche Werkliedencongres (Amsterdam 1871); S.M.N. Calisch, Een zesdaagsch internationaal debat (Dordrecht 1872); B.H. Pekelharing, 'Een Pinkster-congres' in: Vragen des tijds, 1878, II, 323-63; F. Domela Nieuwenhuis, 'Levensschets van H. Gerhard' in: H. Gerhard, Verzamelde en nagelaten opstellen I (Amsterdam 1887) I-IV; 'H. Gerhard' in: Volksalmanak Vooruit voor Noord- en Zuid-Nederland 1889 (9e jrg., Gent 1888) 9-13; Bymholt, Geschiedenis; D. Hudig Jr., De Vakbeweging in Nederland 1866-1878 (Amsterdam 1904); V., 'De eerste kiesrechtapostel in Nederland' in: Het Volk (Zondagsblad), 16.9.1906, 103-4; Vliegen, Dageraad I, 12-22; F. Domela Nieuwenhuis, Van Christen tot Anarchist (Amsterdam 1910); J.A. Nieuwenhuis, Een halve eeuw onder socialisten (Zeist 1933) 27-31; P. Spigt, 'Over de levensstijl van A.H. Gerhard' in: A.H. Gerhard vrijdenker, socialist en opvoeder (Amsterdam 1949) 9-13; A.C.J. de Vrankrijker, Het wervende woord (Amsterdam 1950) 18-48; P. Spigt, 'Hendrik Gerhard (1829-1886)' in: De Vrijdenker, 37e jrg., nrs. 46 en 47, 1955; P.J. Meertens, 'Gerhard (Hendrik)' in: Mededelingenblad, nr. 9, september 1956, 6-10; B. Ram, 'Wie was Hendrik Gerhard?' in: Ons Amsterdam, december 1961, 378-9; Th. van Tijn, Twintig jaren Amsterdam (Amsterdam 1965); A.C.J. de Vrankrijker, 'Gerhards nieuwe maatschappij' in: idem, Onze anarchisten en utopisten (Bussum 1972) 16-24; J.J. Giele De eerste internationale in Nederland (Nijmegen 1973); J.M. Welcker, Heren en arbeiders (Amsterdam 1978); C.D. Goudappel e.a., Genealogische en historische encyclopedie van Delft (Delft 1984); D. Bos, Waarachtige volksvrienden. De vroege socialistische beweging in Amsterdam 1848-1894 (Amsterdam 2001); D. Nas, Koerier van een nieuwe tijd. Hendrik Gerhard en de ontwikkeling van de internationale arbeidersbeweging (Den Haag 2002).

Portret: 

Hendrik Gerhard, IISG (Amsterdam)

Auteur: 
Dik Nas
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 45-50
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003