FAULHABER, Frederik Antonius Franciscus

Frits Faulhaber

(roepnaam: Frits), sociaal-democratisch arbeider-Esperantist, is geboren te Amsterdam op 8 augustus 1893 en overleden in Oudewater op 2 maart 1979. Hij was de zoon van Henricus Josephus Antonius Hubertus Faulhaber, suikerwerker en koopman, en Petronella Maria Elisabeth Antoinette Verschuur. Op 2 september 1926 trad hij in het huwelijk met Eugenie Marie Čiškovská (roepnaam: Evža). Dit huwelijk bleef kinderloos.

Faulhaber was de op één na oudste van negen kinderen, van wie er vijf tijdens of kort na de geboorte overleden. De naam doet een Duitse herkomst vermoeden, maar verschillende generaties voorouders woonden in Limburg. Zijn vader stond vanaf 1867 ingeschreven in Amsterdam en zat twee maal in de gevangenis, van 1889 tot 1892 voor het vervalsen van postwissels en van 1898 tot 1899 wegens oplichting. Na de lagere school werkte Faulhaber als leerling bij een schilder. In maart 1911 behaalde hij zijn volledig diploma voor het decoratief schilderen aan de Vakteekenschool ‘Patrimonium’. Nadien werkte hij als huisschilder bij het Amsterdamse waterleidingbedrijf en als letterschilder (hij noemde het zelf penseelschrijver) bij de gemeente Amsterdam. Rond zijn achttiende leerde hij Esperanto van de pioniers in de Amsterdamse arbeiders-Esperanto-beweging, Willem Mudde en W. Nutters, beiden typograaf en sociaal-democraat. Faulhaber sloot zich aan bij de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Het idee over de hele wereld met andere arbeiders te kunnen communiceren en zo de Babylonische spraakverwarring te overwinnen maakte de verbreiding van het Esperanto tot Faulhabers levenstaak. De kunsttaal Esperanto, die de Poolse oogarts Lejzer Zamenhof onder het pseudoniem Dr. Esperanto (iemand die hoopt) had ontwikkeld, had in Nederland eerst aanhangers gevonden onder de vrije socialisten en anti-militaristen, die de taal beschouwden als wapen tegen zowel de verdeeldheid onder arbeiders als de oorlog. Op de dag van de arbeid in 1911 werd de Nederlandse Federatie van Arbeiders-Esperantisten (Nederlanda Federacio de Laboristaj Esperantistoj, afgekort FLE of Federatie) opgericht, die de Haagse vrij-socialistische en Amsterdamse sociaal-democratische Esperantisten verenigde met een dozijn afdelingen en ongeveer 200 leden. Faulhaber trad toe tot de Federatie, die zich als een neutrale arbeidersorganisatie opstelde. Om de doelgroep zo groot mogelijk te houden werden Haagse voorstellen zich op het standpunt van de klassenstrijd te stellen steeds verworpen. In 1913 begon Faulhaber zijn dienstplicht bij de Landstorm, die was opgericht als reserve voor het leger en de landweer. Onder meer als gevolg van de mobilisatie in 1914 gingen afdelingen van de Federatie buiten Amsterdam en Den Haag teniet en functioneerde de Federatie niet meer.

In de jaren 1917-1918 maakte Faulhaber propaganda voor het Esperanto onder gemobiliseerde militairen, ervan overtuigd dat een internationale taal kon bijdragen aan de wereldvrede. Samen met G.J. Degenkamp richtte hij de Militista Societo Esperantista (Militaire Esperanto-Vereniging) op en was daarvan bestuurslid van 1917 tot 1919. In de Soldatencourant, een blad voor leger en vloot, verzorgden zij een Esperanto-rubriek. Faulhaber was lid en vele jaren voorzitter van La Grupa Zamenhofa, de Amsterdamse afdeling van de Federatie, die vanaf 1918 landelijk weer begon te functioneren onder leiding van de Haagse afdeling. Toen in 1920 het Esperanto-wereldcongres in Den Haag plaats vond, congresseerde ook de Federatie, waarbij het bestuur overging van Den Haag naar Amsterdam met Faulhaber als voorzitter. Er kwamen vlugschriften en een Esperanto-stand op de reizende Internationale Tentoonstelling tegen de Oorlog, maar na 1922 kampte de Federatie met teruggang en interne onenigheid over de juiste vorm van internationale organisatie. In 1921 was op het Esperanto-wereldcongres in Praag de Sennacieca Asocio Tutmonda (Natielooze Wereldbond, SAT) opgericht. De SAT stelde zich op de standpunten van klassenstrijd en pacifisme, verwierp ieder nationalisme en organiseerde zich niet per land, maar per tijdzone. Op grond van haar niet-neutrale karakter sloot de FLE zich niet bij de SAT aan. Wel werden Nederlandse Esperantisten individueel lid. Faulhaber zelf dankte zijn vele internationale contacten aan de SAT. Hij ontmoette er ook de Tsjechische Esperantiste Evža Čiškovská, aan wie hij zijn liefde verklaarde door haar voor Sinterklaas elke dag één chocoladeletter te sturen. Pas toen alle letters waren ontvangen, werd duidelijk dat deze de namen van beide geliefden vormden. In 1926 traden zij in het huwelijk. Thuis spraken zij vrijwel uitsluitend Esperanto. Zij nam deel aan het bestuurlijke werk van de Federatie en beheerde de tentoonstellingsmaterialen en redigeerde van 1936 tot 1940 het kinderblad La Vojo (De Weg). In 1927 werd Faulhaber herkozen als voorzitter van de Federatie, die weer actiever werd door toetreding van een groep uit Amsterdam Oost. Dit leidde in December 1928 tot de uitgave van een eigen blad, de Laborista Esperantisto (Arbeider-Esperantist), waarvan Faulhaber redacteur was tot 1934. Onder zijn leiding organiseerde de bond tentoonstellingen, richtte nieuwe afdelingen op, belegde congressen en verzorgde propaganda en voorlichting. De Federatie lukte het bij de Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA) gedurende zes maanden iedere zondagmorgen vijftien minuten zendtijd te krijgen ter promotie van het Esperanto. Faulhaber verzorgde de meeste van deze uitzendingen. In 1930 werd zijn materiaal omgezet in een door hem gegeven radiocursus, geprogrammeerd tussen het Klein VARA-Ensemble en de Flierefluiters. Omdat Vlaamse verenigingen zich aansloten, werd de naam van de organisatie in 1930 veranderd in Federatie van Arbeiders-Esperantisten in het gebied der Nederlandsche taal. Zij groeide van 75 leden in 1927 tot 1100 in 1930 en ruim 5000 in 158 afdelingen in 1938.

Naast zijn bestuurswerk ontwikkelde Faulhaber zich tot taalkundige. Hij vertaalde Nederlandse literatuur in het Esperanto, zoals Het taaie ongerief (1932, La nevenkebla ĝeno) van Theo Thijssen, die waardering voor de mogelijkheden van het Esperanto had. Faulhaber en Degenkamp stimuleerden de taalstudie binnen de Federatie. Samen met het Instituut voor Arbeiders-Ontwikkeling stelde Jac. Lem Jr. in 1930 een schriftelijke radiocursus samen, die in 1932 als het leerboek Nia lernolibro verscheen. In 1932 begon Faulhaber met het schrijven van een Esperanto taalcursus in 36 lessen, die toen de cursus was afgelopen werden omgewerkt tot het grammaticaboek Tra la labirinto de la gramatiko (Amsterdam 1934). Cursusleiders noemden dit de Tra la la, waaruit menig gebruiker ook goed Nederlands leerde. De eerste druk was spoedig uitverkocht (in 1950 bereikte het de vijfde druk en het 6e-8e duizendtal). In 1931 deed de Federatie de eerste pogingen zitting te krijgen in het gezamenlijke examencomité van de neutrale landelijke Esperanto-vereniging La Estonto Estas Nia en de Nederlanda Katoliko. In 1935 kwam er een gezamenlijke examencommissie tot stand. Faulhaber maakte hiervan deel uit, een aantal jaren als voorzitter. Ook was hij redacteur en drijvende kracht achter het mede door hem in 1934 opgerichte studieblad La Progresanto, oorspronkelijk voor examenkandidaten, later een algemeen studieblad (uitgegeven tot 1959, met uitzondering van de jaren 1941-1945).

De Federatie had zich in 1929 aangesloten bij de SAT en het bestaan van de klassenstrijd erkend, maar ten opzichte van de verschillende socialistische stromingen had zij zich neutraal verklaard. De SAT kwam echter in conflict met aanhangers van de Communistische Internationale, die probeerden de leiding van de SAT over te nemen. Vanaf 1929 verhevigde de communistische oppositie op de congressen van de arbeiders-Esperantisten, waarbij Faulhaber de strijd tegen de communisten leidde. Na zijn opening van het SAT-congres van 1931 in Amsterdam verlieten de communistische Esperantisten onder het zingen van de Internationale de vergadering en stichtten het jaar daarop een eigen internationale organisatie. Faulhaber nam als voorzitter van de Federatie ook stelling tegen pogingen van leden van de Communistische Partij in Nederland om de macht in de Federatie over te nemen. Een resolutie die vastlegde dat oppositionele en communistische eenheidscomités niet werden geduld, behaalde op het congres van 1932 een viervijfde meerderheid. Daarmee werd het Esperantisten Oppositie Comité uitgeschakeld, gevolgd door schorsing van het communistische bestuurslid. In 1933 traden de sociaal-democraten uit de SAT en stichtten eveneens een eigen internationale, de Internacio de Socialistaj Esperantistoj (ISE). De Federatie raakte hierdoor verscheurd en een deel van de leden trad uit om de Bond van Sociaal-Democratische Esperantisten te vormen, die zich uitsluitend oriënteerde op de ISE en in Nederland op de SDAP en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen. Door deze ontwikkelingen trok Faulhaber zich in 1938 terug als voorzitter van de Federatie en een jaar later trad hij uit het bestuur. Als dank voor het vele werk werd hem een vakantiereis aangeboden. Het Federatie-congres van 1940 benoemde hem tot erevoorzitter.

Onder het mom dat Esperanto een van de joodse manieren was om andere volkeren te onderwerpen, waren in 1933 in nazi-Duitsland de arbeiders-Esperanto-organisaties verboden en in 1936 bij decreet alle Esperanto-organisaties. In 1941 verbood de Duitse bezetter ook in Nederland alle activiteiten van de Esperantisten. Na afloop van de oorlog was er weinig belangstelling voor de kunsttaal, maar de Federatie hervatte desalniettemin haar werkzaamheden. Door het plotselinge overlijden van voorzitter A. Veen in 1947 werd Faulhaber opnieuw voorzitter van de Federatie, die nu werd omgezet in de Bond van Arbeiders-Esperantisten met dezelfde afkorting FLE. Bij de opening van het jaarlijkse congres stelde Faulhaber dat er weliswaar sprake was van een zekere moedeloosheid in bijna alle organisaties, maar dat de Federatie de oorlog had overleefd en met ieders bijdrage de moeilijkheden overwonnen zouden kunnen worden. Door een opleving in de jaren vijftig leek zijn optimisme waarheid te worden, maar de opleving was slechts tijdelijk. Langzaam maar zeker daalde het aantal georganiseerde Esperanto-beoefenaren. Van oktober 1953 tot 1972 was Faulhaber lid van de in 1905 gestichte Akademio de Esperanto, die adviezen gaf over ontwikkelingen in het gebruik van de taal. Na zijn pensionering bij de gemeente Amsterdam in 1958 leefde Faulhaber in de luwte van de bondsactiviteiten, al bleef hij een gewaardeerd en vooraanstaand figuur in de Esperanto-beweging. Zo had hij in 1953 complimenten van Maurits Dekker gekregen vanwege de uitvoering van diens De wereld heeft geen wachtkamer (1949) in Japan, dat Faulhaber in het Esperanto had vertaald (La mondo ne havas atendejon). In 1961 overleed Faulhabers vrouw. Faulhaber, die wereldwijd in het Esperanto correspondeerde, beleefde begin jaren zestig een van zijn mooiste momenten. Hij ontdekte dat er in de achttiende eeuw in Amsterdam een Armeense kerk had bestaan en schreef daarover aan een Armeense Esperanto-correspondent. Dit leidde tot het verzoek na te gaan wat de lotgevallen waren van een vrij grote groep Armeniërs die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland terecht waren gekomen. Het bleek te gaan om 800 Armeense krijgsgevangenen, van wie een aantal met het Nederlandse verzet had samengewerkt. Faulhaber bracht hiermee ook de voormalige verzetsman en criminoloog Willem Nagel (pseudoniem: J.B. Charles) in contact met zijn Armeense verzetsvrienden. Zonder het Esperanto, aldus Faulhaber, was dat nooit gelukt. Begin jaren zeventig kreeg Faulhaber last van suikerziekte en werd hij na een beenamputatie verpleegd in Zonnestraal te Hilversum. Hij beschikte er over een schrijfmachine en vertaalde de brochure Geriatrie en de algemene zorg voor ouderen (1971) van J.Th.R. Schreuder in Geriatrio kaj la ĝenerala zorgo por gemultjaruloj. In 1971 werd Faulhaber na een herseninfarct verpleegd in Oudewater. In hetzelfde jaar werd het zestigjarig bestaan van de Federatie herdacht op het congres te Scheveningen. Hij wilde er graag bij zijn maar kreeg van de arts alleen toestemming indien er permanente verpleeghulp aanwezig zou zijn. Vrienden uit de Federatie zorgden voor transport en verpleegster Ina van der Kamp-ten Hagen verpleegde hem tijdens het congres. In 1962 had de Federatie een fonds ingesteld met als doel de taalkennis binnen de beweging te verbeteren. Faulhaber, die het reglement voor het fonds had opgesteld, zag zijn naam eraan verbonden. Na zijn dood in 1979 werden de studieweekenden van het fonds Faulhaber-weekends genoemd. Er werden sociale en culturele onderwerpen behandeld onder het motto: verheffing, ontwikkeling en ontspanning.

Publicaties: 

(behalve de reeds genoemde): Hoe kan ik het in het Esperanto zeggen? Een aantal Nederlandse zegswijzen vertaald naar de werken van Dr. Zamenhof e.a. schrijvers en vertalers (Amsterdam 1935, samenstelling met Th. Buis); E. Scheurmann, La papalagoj (Amsterdam 1935, vertaling); 100 vragen over grammatica en onderwijs ten dienste van candidaten voor het Esperanto-examen B (Amsterdam 1936); ‘Onze kongressen vroeger en nu’, ‘Wat heeft de Federatie gedaan voor de taalkundige scholing harer leden’ en ‘Onze klubhuizen’ in Jubileumboek 1911-1936. Uitgave van de Federatie van Arbeiders-Esperantisten in het gebied van de Nederlandse taal (z.pl. 1936) 46-56, 62-69 en 76-79; Gebonden stijl. Een en ander over poëzie in Esperanto (Amsterdam 1937); Post la kurso. Leesboek ter herhaling, met woordenlijsten, vragen over grammatica, zinnen ter vertaling, enz., enz. (Amsterdam 1937, met G.P. de Bruin); F. Křelina, Magere jaren (Amsterdam 1942, vertaald met E. Faulhaber-Číškovská); J. Cimbura, Een Zuid-Tsjechische idylle (Bussum 1946, vertaald met E. Faulhaber-Čiškovská); H. Kuyt (red.), Populaire Esperanto-cursus voor beginners. Naar de leerboeken ‘La komencanto’ van G.P. de Bruin en ‘Tra la labirinto’ van F. Faulhaber (Amsterdam 1947); H. Kuyt, Tj. Adema, Dekkinga fuĝas. Nekredebla rakonto el la milita tempo (Aarhus 1957); G.P. de Bruin, La komencanto. Eenvoudig Esperanto-leerboek (Amsterdam 1965, bewerking met A.M.D. Korff); Ne tiel, sed tiel ĉi!. Konsilaro pri stilo (Aarhus 1965); Esperanto Mozaiko (Haarlem 1966); Faulhaber rakontas (Aabyhoy 1972); Naar een internationale taal. Beknopte geschiedenis van het vraagstuk van een internationale taal (Amsterdam 1976).

Literatuur: 

G.P. de Bruin, Laborista esperanta movado antaŭ la mondmilito. Faktoj kaj dokumentoj kolektitaj de G.P. de Bruin (Parijs 1936; herdrukt in La Progresema Esperanto-movado en perspektivo, Parijs 2016); Jubileumboek 1911-1936. Uitgave van de Federatie van Arbeiders-Esperantisten in het gebied van de Nederlandse taal (z.pl. 1936); G.P. de Bruin en G.J. Degenkamp (red.), Faulhaber wijst de weg. Hoe een goed Esperantist te worden (Amsterdam 1939); Historio de S.A.T. Sennacieca Asocio Tutmonda 1921-1952 (z.pl. 1953; herdrukt in La Progresema Esperanto-movado en perspektivo, Parijs 2016); D. Korff, Dr. L. Zamenhof 1859-1959 (Amsterdam 1959, AO-reeks 774); P.G. Forster, The Esperanto Movement (Den Haag 1982); A. Fernandez, ‘Opkomst en teloorgang van het arbeiders-esperantisme’ in: Brood en Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen, 1998, nr. 4, 18-41; K. Hammer, ‘Frits Faulhaber’ in: FEN-X, 2004, nr. 2, 10-11; M. van Oostendorp, Een wereldtaal. Geschiedenis van het Esperanto (Amsterdam 2004) 100, beschikbaar op www.vanoostendorp.nl/linguist/wereldtaal.html; W.H. Jansen, Woordvolgorde in het Esperanto (Amsterdam 2007); G. Sutter, Concise Encyclopedia of the Original Literature of Esperanto 1887-2007 (New York 2008).

Portret: 

Frits Faulhaber, Het Vrije Volk, 21 oktober 1965

Handtekening: 

Huwelijksakte van Faulhaber/Čiškovská dd 2 september 1926. Reg 4E fol 29, akte 544; akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Ans Bakker-ten Hagen en Dik Nas
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2016)